Marcus 5: 21-43
Op het leesrooster stond een paar weken geleden het verhaal van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus, zoals we dat ook vandaag bij Marcus gelezen hebben.
Ik vind dat een aangrijpend en ontroerend verhaal, maar – eerlijk gezegd – had ik er nooit over durven preken. Pas nu – na veertig jaar preekpraktijk – heb ik me eraan gewaagd.
Vanwaar die schroom? Nou ja, in elke uitleg van de bijbelverhalen is het gevaar groot dat we ze naar beneden halen tot op ons eigen platvloerse niveau of ze aanpassen aan wat we weten of menen te weten. Maar als we dat hier gaan doen blijft er van de zeggingskracht en het ontroerende van dit verhaal waarschijnlijk niet veel over.
We zijn er immers zeker van dat de dood van een mens iets onherroepelijks is. Dat is een van de harde feiten van het bestaan. Wie gestorven is is dood en blijft dood. Daar valt niet aan te tornen. Hoe hard en bitter ook.
Maar Jezus roept hier een gestorven meisje van twaalf jaar tot leven. Dat kan toch niet! Denken we, zeggen we. Er is geen terug van de dood in het leven. Onze ervaring is hier ondubbelzinnig. De wonderlijke genezingen die Jezus verricht in de evangeliën kunnen we misschien nog wel meemaken, maar niet dat gestorvenen weer tot leven gewekt worden, zoals ons dat hier en in enkele andere verhalen in het evangelie verteld en verkondigd wordt. Daar ligt voor ons een grens die we niet overschrijden kunnen en willen. Wie gestorven is keert niet terug onder de levenden. Nooit meer. Hij of zij blijft achter in het verleden. Eens en voorgoed. We weten het en we twijfelen er niet aan.
Mijn schroom om dit verhaal uit te leggen – ik zeg het u eerlijk – ligt zeker ook daar.
Dus moeten we in de uitleg dit verhaal wel symbolisch verstaan. Er lijkt geen andere uitweg. Veel exegeten beschouwen dan ook dat twaalfjarige dochtertje tegelijk met die twaalf jaar bloedvloeiende vrouw als een symbool van het volk Israël dat door de Messias Jezus weer tot leven wordt gewekt. Nu, dat mogen we er misschien ook in beluisteren, maar die uitleg doet toch tekort – zou ik denken – aan wat ik zou willen noemen: de handtastelijkheid van het hier verhaalde. Ik vind dat we daar aan moeten vasthouden als we het verhaal niet willen laten vervluchtigen in wat vrome algemeenheden.
We lezen het slot van het verhaal nog een keer. Er staat: 'Jezus vatte de hand van het kind en zei tot haar: "Talitha koem", dit is: Meisje, sta op. En het meisje stond onmiddellijk op en kon lopen'. En dan staat er: 'iedereen was met stomheid geslagen'.
Nu wij bepaald niet minder. Dit is toch onmogelijk, dit kunnen en willen we zo niet geloven.
Toch wordt het ons hier verteld in al zijn aanschouwelijkheid en aanstotelijkheid, dwars tegen ons ongelovige hoofdschudden in.
Ik zou er in ieder geval dit van willen zeggen: laat het verhaal staan, zoals het hier verteld wordt. Laat het verhaal voor zichzelf spreken en pas het niet aan aan onze opvattingen en overtuigingen. Aan wat we menen dat kan en wat niet kan. Want dan wordt het een tam en weinig zeggend verhaal.
Wát is nu het adembenemende en ontroerende van dit verhaal? Dat is, dacht ik, dat Jezus die onherroepelijkheid van de dood van dit meisje niet accepteert en respecteert. Hij betwist in zijn gang naar het sterfhuis de dood zijn absolute heerschappij. Als hij hoort dat het dochtertje gestorven is – en dat hij dus te laat komt om het te genezen – houdt hij de pas niet eerbiedig in, (zoals elke arts dat zou doen), keert hij niet terug op zijn schreden, maar hij gaat het huis van de overste binnen en zegt tegen de huilende en weeklagende omstanders: 'Waarom dit misbaar en waarom huilen jullie? Het kind is niet gestorven, maar het slaapt'. Hoongelach is dan zijn deel. Maar ook daar laat Jezus zich niet door tegenhouden. Vorstelijk gaat hij zijn gang. Hij verdrijft de spotters en gaat het vertrek binnen waar het kind ligt en hij vat het bij de hand. 'Meisje, ik zeg je, sta op'! En het stond op en het liep.
Wat gebeurt hier en wat is daarmee gezegd? Nu, ons wordt hier voor onze verbaasde en ongelovige ogen getoond en geopenbaard dat voor Jezus de dood misschien wel een laatste vijand, maar geen laatste en hoogste werkelijkheid is. Dood is dood, dat is wel waar, maar dat is niet de enige en geen absolute waarheid. Geen laatste woord, waarop het eeuwige zwijgen volgt. De grote stilte waarin alles en iedereen lijkt weg te zinken en waar niets en niemand nog spreekt en niemand God nog looft.
Maar wij mogen en behoren in de kring van de gemeente het toch te weten: Dank zij de opgestane Jezus erkennen we hóger gezag en majesteit dan die van de onherroepelijke en onverbiddelijke dood. Namelijk zijn gezag en majesteit; die van Hem die in zijn leven en sterven de dood doorstond en doorleed en eruit ópgestaan is.
Daarover triomfantelijk doen in al te veel halleluja-geroep, daar al te vlot en gemakkelijk over spreken gaat niet aan. Dan hebben we geen besef van de prijs die er voor deze zege op de dood betaald is. Dan wordt het allemaal al gauw een beetje goedkoop en ongeloofwaardig.
Maar toch zijn we in de gemeente om te weten (en eruit te leven!) dat in en door onze Heer Jezus Christus die absolute heerschappij van de dood gebroken en doorbroken is.
Het verhaal van de opwekking van het dochtertje van Jaïrus brengt ons dat op een aangrijpende en indringende wijze te binnen en nabij. In Jezus is ons een licht opgegaan dat ook het duister van de dood doorklieft en vermag te verdrijven. In hem is een kracht openbaar geworden waarin we de schrik en de verschrikking van dood en sterven te boven kunnen komen, áchter ons kunnen laten. Dat is niet het volstrekte einde en ook niet het allerergste. Onze dood niet en zelfs die van onze meest geliefden niet.
Dat licht en die kracht is Jezus zelf in zijn liefde en passie voor het mensenleven. Daarin wordt de dood overwonnen, daarin overschrijdt hij de grens van de dood, zoals in zijn majesteitelijke en adembenemende gang naar en door het sterfhuis en spreekt hij het gestorven meisje aan, zodat zij léeft ook al was ze dan gestorven.
Begrijpen doen we dit verhaal wel nooit helemaal, maar het mag ons als wondermooie muziek in de oren klinken. Ons verheugen, ons bemoedigen. Jezus, onze Heer, is sterker dan de dood. Hij geeft het gestorven meisje terug aan haar ouders, terug aan het leven. Het blijft niet hopeloos achter in de voorgoed verleden tijd, maar het gaat mee naar de toekomst, die God in Christus
voor ons opent en die zijn hart voor ons bewaart. 'Dit vergankelijke', zegt Paulus, 'wordt bekleed met onvergankelijkheid en dit sterfelijke met onsterfelijkheid'.
Zo trachten we deze dingen tastenderwijs, vragenderwijs enigszins te verstaan.
Wij zeggen na de dood van iemand die ons lief is: het leven gaat verder. Dat is in onze mond vaak een beetje vlakke en berustende zegswijze, maar in het licht van het evangelie van de opstanding krijgt die uitdrukking toch een meerwaarde: het leven gaat door, zèker, zonder de gestorven geliefde, maar toch ook met hem of haar. In het licht van de toekomst, die in Christus naar ons en onze wereld toekomt leven wij allen, ook de gestorvenen. Ook de dood brengt geen absolute scheiding te weeg, maar de liefde waarmee we geliefd zijn en waarin we ook zelf leven verenigt ons in een gemeenschap van levenden én doden.
Dat kan ons ook verzoenen met onze eigen gewisse dood en met de kortheid en de tijdelijkheid van ons leven. Niet alles is voorbij en verloren als we sterven, maar wat de liefde van ons hart had en waarvoor we leefden óverleeft ons. Dat is een troost, dat is een vreugde. Als we alleen voor onszelf leven en voor ons eigen geluk, ja, dan is met onze dood alles voorbij, maar als we niet alleen voor onszelf leven maar in de liefde en de toewijding voor anderen en het andere, voor de toekomst, de toekomst van onze kinderen en het mensengeslacht, dan is niet alles voorbij en vergeefs. Dan valt er toekomstlicht over ons voorbijgaande en vergankelijke leven. Dan heeft het zin en dan is het goed. Dan krijgt het glans en heerlijkheid. Dan kan ons levenseinde niet de grootste ramp zijn. Dan kunnen we ons van harte verheugen over ons leven in zijn kortheid en tijdelijkheid en vieren we onze verjaardagen (en ze volgen elkaar snel op, zeker als we de zestig gepasseerd zijn) niettemin in schaduwloze vreugde. Want het harde en bitse feit dat we eens sterven moeten mag ons de vreugde om het levenslicht en de levensliefde niet ontnemen. En we werken en leven, we loven God zolang het dag is.
Want Jezus is Heer boven leven en dood en wij zijn zijn eigendom in leven én in sterven. Aan dood en vergetelheid geeft hij ons niet prijs, maar hij bezoekt ons daar en vindt ons daar. Hij doet ons leven – als het dochtertje van Jaïrus. Zijn grote toekomst tegemoet.
AMEN