Psalm 27

Psalm 27 waarmee we de dienst zingend begonnen (en die we ook lazen) is vanouds de gebruikelijke intochtspsalm van deze zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren.
In de traditie van de kerk wordt die zondag ook wel ‘Zondag het Weeskind’ genoemd. Vanwaar die typische naam? Nu, dat laat zich wel raden, want de Hemelvaart van Jezus heeft ook iets van een afscheid, van een scheiding. De leerlingen die veertig dagen vertoefden in de nabijheid en voor het aangezicht van de opgestane Heer worden alléén achtergelaten.
Dat is hun nieuwe situatie sinds Jezus aan hun gezichtsveld onttrokken is. Schijnbaar zijn ze er nu als wezen aan toe. Zij worden teruggezet op zichzelf; verstoken van vaderlijke geleide en van moederlijke geborgenheid. Ze moeten het allemaal zelf uitzoeken en een onverdeeld pleziertje is dat niet. Het kan eenzaamheid betekenen of minstens onzekerheid en desoriëntatie. We herkennen dat vrij gemakkelijk en veel van onze tijdgenoten zeggen: dat is nu precies de situatie waarin de mens op aarde en in de tijd verkeert. Nergens staat geschreven wat we te doen hebben of wie we te zijn hebben. De mens is op zijn eigen povere inzichten aangewezen en hij maakt uiteindelijk zijn keuzes in eenzaamheid. Daar helpt geen ‘lieve moeder’ en geen ‘lieve Heer’ aan!
Dat gevoel van verlatenheid en eenzaamheid moeten we zeker niet wegwuiven. Het is heel reëel en het is ook een wezenlijk moment in de geschiedenis van het heil, van onze bevrijding tot mens.
De Heer is verdwenen achter een wolk. We staan er schijnbaar alleen voor. Schijnbaar, want in de gesprekken die Jezus in het evangelie van Johannes voert met zijn leerlingen klinkt nu juist dat zo troostrijke en bemoedigende woord: ‘Niet als wezen zal ik u achterlaten’. (Joh. 14: 18). Dat gevoel er verweesd aan toe te zijn, is reëel, maar het wordt ook krachtig weersproken. Van hogerhand. Het is een moment, geen eeuwigheid! ‘Ik kom tot u’, vervolgt Jezus onmiddellijk daarop. Hij komt tot ons in de kracht van de Geest, die van Hem getuigt en die Hem ons nabijbrengt.
De Psalm (en alleen al daarom past hij zo goed op deze zondag) zegt ook iets dergelijks: ‘Al verlaten mij vader en moeder, de Heer neemt mij liefdevol aan’ De stemming van deze zondag mag zich niet als een olievlek uitbreiden over de hele breedte van het menselijk bestaan. De verlatenheid is niet definitief en de eenzaamheid wordt ook telkens weer doorbroken en soms stralend opgeheven.
Dat kan gebeuren als we gezien en gehoord, geroepen en gekend worden door iemand die juist ons bedoelt of zelfs liefheeft. Dan wordt het spook van onze eenzaamheid op slag verdreven en verdwijnt ons gevoel van overbodigheid en zinloosheid als sneeuw voor de zon.
Het kan er dus wel op lijken dat miskenning, in de steek gelaten worden, zich eenzaam en verloren voelen nu eenmaal ons menselijk lot zijn.
‘Snik maar, huil maar/ want van hier tot God/ is er niemand, niemand/ die snikt om ons lot’
Zo zei de dichter Leo Vroman het. De mens is volstrekt eenzaam in de kosmos. Geen oog dat hem ziet, geen oor dat hem hoort. Dat is de bevinding van veel vooral moderne mensen. Het is ook niet helemaal vreemd aan het bijbelse levensbesef. Er wordt daar geweten van onze verlatenheid en verlorenheid (en er wordt ook onder geleden), maar tegelijk houdt de bijbel vol dat juist dát boze illusies zijn. Want het goede nieuws, het bemoedigende en opwekkende verhaal is dat we niet ongezien en onopgemerkt verdwijnen en verloren gaan in een onverschillige en onbarmhartige wereld, maar dat we gekend en geliefd zijn. Gezocht en gevonden.
Ziet U, dat is misschien toch de diepste betekenis van Pasen! God heeft Zijn Zoon, die zijn lot aan het onze verbonden heeft, gehoord en gezien en Hem opgericht uit het stof van de dood. En in en met Hem zijn wij gehoord en gezien en worden we opgewekt uit een doods en zinledig bestaan tot een leven in liefde en vreugde.
Dat wordt ons in de kerk en vanuit de Schrift verkondigd en op het hart gebonden Dat mogen we geloven. Maar dat niet alleen: De liefde en de goedheid des Heren laten zich ook niet onbetuigd in ons leven. We erváren die ook, als we er oog en oor voor hebben. Niet altijd, maar soms. Vaak genoeg om het geloof en de moed niet te verliezen. En zijn we er dan zó zeker van dat niemand, niemand snikt om ons lot, tranen om ons plengt in een volstrekt belangeloze liefde? Dat verplicht ons ook om het als mens vol te houden!

Nee, niet als wezen zijn we achtergelaten, mag de boodschap zijn op ‘Zondag het weeskind’, al staat dat in de psalm in de toonsoort van het gebed: ‘Verberg uw gelaat niet voor mij’; en iets verder: ‘Verstoot mij niet, verlaat mij niet, God van mijn behoud’. Bespaard blijven ons de ervaringen van verlatenheid en verlorenheid, van zinloosheid en eenzaamheid niet – waarschijnlijk niet –, maar laatste en definitieve werkelijkheden zijn dat niet! Ze worden overtroefd en goedgemaakt door de ervaringen van ons overkomende goedgunstigheid en liefde.

Maar vanzelfsprekend is dat allerminst! De sleuteltekst uit de psalm is vers 7: ‘Hoor mij, Heer, als ik tot u roep en wees mij genadig en antwoord mij’. Gods vriendelijk en goedgunstig aangezicht moet ook gezocht worden. Daartoe is de tempel de meest geëigende plaats en daarom staat er ook in vers 4: ‘Eén ding vraag ik van de Heer, dat zoek ik: te wonen in het huis des Heren, alle dagen van mijn leven, om de lieflijkheid van de Heer te aanschouwen en te onderzoeken in zijn tempel’. Dat past op deze zondag en we kunnen daarbij ook denken aan de discipelen van Jezus, vergaderd in de opperzaal van Jeruzalem, dagenlang bezig, waarschijnlijk toch wel om de gelaatstrekken van hun Heer na te speuren in de schriften die van hem getuigen en verhalen. Want daar is de verborgen, aan het oog onttrokken Heer openbaar geworden als wie Hij werkelijk is.
Het geloof heeft op deze tussen-zondag tussen Hemelvaart en Pinksteren,(ja, je moet misschien zeggen: in deze tussentijd tussen komst en wederkomst van de Heer) voornamelijk de vorm van het gebed en de verwachting. Het is zeker geen aanschóuwen van de heerlijkheid en de liefelijkheid des Heren. Dat niet. Dat nog niet. Het geloof is uit het ons toegesproken en ons op het hart gebonden Woord. Desnoods kunnen we het dan ook zonder ervaringen stellen. (En we zouden dat de hoofdpersoon uit het veel gelezen boek van Siebelink ‘Knielen op een violenbed’ willen toeroepen!) Ook als we er niets van beleven, als er niets of nagenoeg niets blijkt van Gods goedheid over en in ons leven kunnen we daar toch in geloof en hoop aan vasthouden. Tegen de klippen van de levenservaringen op. Maar wel zullen we bidden om het licht van Gods aangezicht over ons en onze wereld. ‘Verberg uw gelaat niet voor mij en wijs uw dienaar niet af in toorn’. Want dan is ons leven prijsgegeven aan wanhoop en duisternis.

Het verhaal waarvan we in de kerk (en ook in ons persoonlijk bestaan) leven is het verhaal van de God die ons niet heeft prijsgegeven aan wanhoop, duisternis en dood. Maar Hij heeft ons gezocht en gevonden in Christus en op diens weg. Want Christus is ons gevolgd op onze dwaalwegen en vluchtwegen, waarop we reddeloos verloren liepen. Hij heeft ons daar gevonden, achterhaald en thuis gebracht.
En hij heeft dat gedaan – laten we dat goed zien – als iemand die zelf verloren raakte tot in de reddeloosheid van het bestaan, ja tot in de reddeloosheid van de kruisdood. Want hij die ànderen heeft gered kon zichzelf niet redden. Hij gaat onder in het zwarte water van de dood. Maar als deze reddeloos verlorene heeft zijn Vader hem opgewekt zeggende: ‘Dit is mijn Zoon, mijn geliefde, in wie ik mijn welbehagen heb’.
Dit zich in de liefde verliezende leven is het leven en dat wordt gekroond met eer en heerlijkheid. Jezus, de menslievende, is de koning van het al. ‘The King of universe’. Hem wordt de naam boven alle naam gegeven.
Dat is óok de betekenis van Hemelvaart. In het verborgene regeren de menslievendheid en de barmhartigheid; en niet de blinde, genadeloze machten.
De Pinkstergeest zal er van getuigen en wij zullen er ook van getuigen in een dienstbaar, liefhebbend en lofzeggend leven. De toekomst is aan deze mens en aan deze menselijkheid die in Jezus ons openbaar geworden is.
Nee, onze status van wezen is geen blijvende.

‘Al heeft Hij ons verlaten
Hij laat ons nooit alleen
Wat wij in Hem bezaten
is altijd om ons heen.’

Amen
(c) Rens Kopmels