Oordeel en ervaring

Iemand vroeg me of de notie van ‘het komende oordeel’ niet uit de lucht gegrepen was, toen ik daar een keer gebruik van maakte in een stukje over de film ‘Die letzte Tage von Sophie Scholl’ (IdW, 5-11-2005)


Nee, ik pluk de notie van het komende oordeel niet uit de lucht, maar uit de Apostolische Geloofsbelijdenis. Helemaal hetzelfde is dat toch niet. We leven immers niet alleen van (en in) onze ervaringen en bevindingen, maar ook van ‘de woorden die opgeschreven staan’, van woorden die ons worden ‘toegevoegd’. We kunnen daar althans in ernst mee rekenen.

Zo’n notie is het komende oordeel. Voor mij een troostrijk en hoopgevend element uit het credo van de kerk. Het kwade zal als kwaad aan het licht komen en zelfs worden weggedaan van de aarde –gelijk de goddelozen en de goddeloosheid als kaf zullen vergaan. Ooit! En niet nooit. De bruten en de liefdelozen krijgen uiteindelijk geen gelijk, ook al beheersen zij het toneel van onze wereld. In die fiducie mag het leven geleefd worden en is onze ijver het onrecht aan de kaak te stellen en ongedaan te maken niet volstrekt vergeefs. Nog een andere zaak is het of we het ook doen, want we verzinken hier collectief in mismoedigheid en ongeloof. Maar ik moet hierbij denken aan bij voorbeeld Simon Wiesenthal, die de misdadigers van het Derde Rijk achtervolgde tot aan de einden der aarde en tot aan het eind van zijn lange leven. Was hij een fanaticus? Nee, toch niet, want de tijd mag in haar verloop de misdadigheid niet toedekken en in vergetelheid doen wegzinken. De misdadigers zullen het oordeel niet ontlopen. Wiesenthal was van dat geloof een levende getuige; niet toevallig een Jood. En van een goedkoop (christelijk) vergeven zal hij evenmin als Levinas een pleitbezorger zijn geweest

De geschiedenis in haar noodlottig en ook noodwendig verloop stapelt onrecht op onrecht. Het wachten, ja het wachten is op een rechtvaardige rechter, die ook de corrupte rechters en advocaten van Sophie en Hans Scholl zal oordelen. En Hans in zijn moedige weerwoord tegenover zijn rechters zinspeelt daarop: straks staan jullie hier! Toch ook daarom is de courage van Sophie en Hans niet vergeefs; geen nutteloos protest, geen zinloze verontwaardiging. Jullie gaan het oordeel tegemoet en ik zeg het jullie vast aan, ook al betaal ik er voor met mijn leven.

Het gebeuren als fataliteit zou elk protest in de kiem smoren. Maar behalve de geschiedenis van mens en wereld in haar schijnbare noodlottigheid is er een oordeel over de geschiedenis en over het gedrag van de mens. De dingen zijn niet alleen wat ze nu eenmaal zijn, maar er wordt ook een oordeel over uitgesproken. Dat zet hen al in een ander licht; daarin komen de dingen, die er zijn en de dingen, die er gebeuren - in een ander perspectief te staan.


We leven toch niet alleen van het zonlicht en het voedsel, maar toch allereerst van het over ons uitgesproken oordeel: jij bent waardevol in mijn ogen; jij bent hartelijk welkom - en pas dan smaakt het voedsel en is het zonlicht aangenaam aan de ogen. Het licht, het onderscheidende, kritische licht waarin de dingen en de mensen verschijnen stamt evenwel niet uit het bestaande zelf, maar gaat er over op en aan vooraf. ‘In uw licht zien wij het licht’ (Ps. 36: 10). Het ons toegesproken, goedkeurende en bemoedigende Woord is er ‘vanaf den beginne’; en daarin is licht en leven…

Zo wordt het drama, ja, het trauma van de geboorte (want de geboorte is toch een uiterst hachelijk gebeuren en nauwelijks de idylle die we ervan gemaakt hebben, opgespat als we zijn uit het schuim van de natuur) goedgemaakt, maar dan ook werkelijk goed gemaakt doordat (twee) ouders het weerloze en erbarmelijke mensenkind welkom heten en als het hunne in de armen sluiten.

Ik bedoel: op het vlak van de levens- en wereldervaring mag er dan weinig of niets verwijzen naar een (rechtvaardig) oordeel, het is toch een verborgen dimensie die onze ervaringen meebepaalt en draagt. Staan de verschijnselen dan niet in het licht van de Verschijning, de Epifanie van de A(a)nder, die komt om te oordelen of wij rechtvaardig of onrechtvaardig, betrouwbaar of onbetrouwbaar, geliefd of gehaat zijn? We kunnen en durven deze kwalificaties niet aan onszelf toe te kennen, maar we willen en moeten dat horen van bevoegde en onverdachte zijde, van de andere kant.

Maar wie is tot oordelen bevoegd? En is die bevoegde rechter er überhaupt wel? Nu, het geloof weet van een bevoegde rechter en het gelooft dat Hij komt, zo zeker als Hij er was. Dat zal ook betekenen dat al onze (ethische) oordelen in het teken van de voorlopigheid komen te staan. Het zijn geen laatste oordelen, behoeven correctie en herziening, vaak ook opschorting, maar in hun voorlopigheid moeten de ethische oordelen, moet de morele kritiek, toch ook ernstig worden genomen.


Ik denk dat we in onze empiristische en rationalistische denk- en spreekwijze, waarin we op school en in onze cultuur zijn opgevoed, moeite hebben met die categorie van het komende, het toekomstige, dat iets anders is als een prolongatie van heden en verleden, daaruit groeit en voortspruit. Maar kan en moet dit ‘futurum’ niet onderscheiden worden van de ‘Adventus’? ‘Die Ankunft öffnet Zukunft’. Ik probeer maar.

Maar de komst van wie? De komst van de Messias (kunnen jood en christen beiden zeggen), d.i. van de koning, de rechter, de redder, de vriend, de bruidegom. De Messias is het allemaal. Hij is de rechtvaardige, die daarin rechtvaardig is dat Hij het oordeel over de goddelozen op zich neemt en wegdraagt en niet anders dan zo de bevoegde rechter is. De kerk vult hier een naam in. De synagoge ging daar niet in mee.

Vindt het enige steun en bevestiging in de wereld- of levenservaring? Nauwelijks, moet je dan zeggen. Verzinnen we het dan zelf? Nou, dat ook weer niet. Het is ons gezegd en op het hart gebonden. Ja, zeker, door anderen! Het is een zaak van gezag. Van geloven op gezag. Maar het is toch wel de vraag of we uitkomen zonder geloofwaardige autoriteiten. In de Verlichting worden we teruggeplooid op onze eigen ervaringen en inzichten. Niets en niemand kunnen we in principe vertrouwen, ook al gaat dat in het praktisch geleefde leven niet zo toe. Daar steunen we immers gedurig op gezag en ongecontroleerde autoriteit, die we nochtans vertrouwen schenken. (En het is zelfs actueel in de financiële crisis van deze dagen waar vertrouwen en wantrouwen beslissende factoren in het gebeuren zijn).

Tenslotte veronderstellen onze voorlopige en relatieve oordelen niet een ultiem, een laatste oordeel? Een laatste oordeel dus, dat onze oordelen bewaart en bepaalt bij hun voorlopigheid en dat ons op onze menselijke plaats houdt? Als uit het centrum van de werkelijkheid weg gestoten, maar juist zo als creatuurlijke wezens. Want weinig dingen zijn zo te vrezen als de verabsolutering van onze eigen oordelen en inzichten. Op de rechterstoel van het hoogste gerechtshof nemen wij geen plaats; niettemin mogen we geloven dat deze stoel niet leeg is en leeg blijft…


Hij komt om het bestaande en het gebeurde te richten in rechtvaardigheid. Ik wil het blijven geloven. Zeker ook na die film over Sophie en Hans Scholl.


Uit: in de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 37 Nr.16 (november 2008)

(c) Rens Kopmels