Marcus 9: 32 e.v.

Wie van hen is de meeste? Daarover redetwisten de leerlingen van Jezus op weg naar Kapernaum. De meeste of de belangrijkste of de eerste. Nu misschien al, maar vooral straks als de nieuwe orde van het Rijk van God doorbreekt en alles anders wordt. Wie gaat voorop en wie volgen? Wie gebieden en wie gehoorzamen? Wie dienen en wie leiding geven? Het zijn niet eens zulke verkeerde vragen, want elke orde impliceert rangorde en volgorde. Inderdaad: 'Ordnung muss sein', niet alleen in Gods schepping, maar ook in Gods Koninkrijk, om niet in chaos en anarchie ten onder te gaan.

Maar de vraag is welke orde? En hier is Jezus niet minder dan revolutionair. Hij gaat ervoor zitten als hij zijn discipelen leert: 'Wie de meeste wil zijn, moet de minste van allen zijn en ieders dienaar'. Dat is een grondregel van de nieuwe orde en Jezus heeft die niet alleen geleerd en onderwezen, maar voor alles die nieuwe orde zelf belichaamd in een leven van toegewijde en onbaatzuchtige dienstbaarheid. In en rond hem licht die nieuwe orde op, breekt het Koninkrijk uit in tastbare en zichtbare tekenen. 'Zie, ik ben onder u als één die dient' staat er ergens anders in het evangelie. In deze knechtelijke toewijding en overgave aan de mens en het menselijke is Jezus de Kyrios, de Heer. Niet anders en nooit anders. En dat heeft hij, om zo te zeggen, van geen vreemde, maar daarin is hij de Zoon van Adonai, van de Here God, Hem gelijkvormig, zijn beeld en gelijkenis. Want Israël en de kerk mogen weten en geloven dat God een zijn schepping en zijn mensenvolk toegewijde, liefhebbende God is. Hij zoekt, evenmin als Jezus dat doet, niet zijn eigen eer, maar Hij heeft al zijn eer gesteld in de menselijkheid van de mens en het mensenleven en in de wereld als het schouwtoneel van zijn glorie.

Dat moeten we goed weten en dat moeten al die brave of militante atheïsten, die zeggen en roepen dat Gód, ach, toch alleen maar een projectie of een prolongatie van de mens kan zijn, toch ook goed weten. Want God, zoals we Hem leren kennen in de Schriften, lijkt daarin juist helemaal niet op de mens en op de mensenwereld, zoals wij die menen te kennen en dagelijks meemaken.

Immers waarom gaat het en draait het in het leven? Toch daarom, weet en leraart de heersende wereldwijsheid en ook de meeste filosofie, dat je jezelf in het bestaan moet handhaven en weet door te zetten, kortom jezelf moet realiseren. In het Darwin-jaar worden we er weer aan herinnerd dat het leven 'a struggle for life' is en dat alleen de slimsten en de sterksten het halen en overleven. Het is een 'survival of the fittest'. Zo gaat dat toe in de natuur, maar niet minder in de maatschappij en de geschiedenis. En je moet meedoen op straffe van ondergang in die concurrentieslag. Grijp dus je kansen, volg je ambities, mobiliseer je talenten en je mag hopen dat je leven met succes en aanzien bekroond wordt.

Is dat allemaal nu zo verkeerd? Is het leven dan niet zo iets als een spannende sportwedstrijd waarin je glorieus kunt zegevieren en waarin verliezen toch geen schande is? Maar sport is nog altijd (en gelukkig) een spel, een zaak van begrensde ernst. Daar vallen geen doden, althans maar zelden of per ongeluk. Maar dat is in het spel des levens toch anders. Dat is ernst, soms bittere ernst en daar zijn uiteindelijk alleen maar verliezers. Loosers allemaal, ook de zogenaamde 'winners', al kunnen ze lang de schijn voor zichzelf en anderen ophouden. Ach, laten we onszelf en elkaar dan maar een beetje troosten in die collectieve nederlaag en in dat pijnlijke verlies. Je moet het spel spelen, maar je moet niet de illusie hebben dat je kunt winnen en gloriëren. Het zou een soort hogere levenswijsheid kunnen zijn: de illusies achter je laten en leven in een nuchtere gelatenheid en met een ietwat vermoeide glimlach.

Het is niet zonder enige noblesse, niet zonder in het leven opgedane wijsheid. Maar toch is dat niet de weg die de Zoon des mensen ons wijst en waarop hij ons voorgaat en meevoert. Misschien kun je het heel eenvoudig zo zeggen: Jezus heeft oog en opent ons de ogen voor de verliezers in de strijd om het bestaan, voor de achterblijvers en voor hen die niet meetellen of iets voorstellen in deze wereld. Zo simpel is dat. Zo elementair. En dat is nog altijd revolutionair. Want wat wij beogen is: succes en aanzien, rijkdom en levensgeluk. Daar zijn en worden we op gefocust en daar steken we al onze energie in, samen en individueel, politiek en persoonlijk. Zie de troonrede van dit jaar- en van alle jaren.

Ik zeg er nog steeds niets kwaads van, want in die positie bevinden we ons niet en elk oordeel zou op onszelf terugslaan. Maar we moeten wel eerlijk zeggen en goed zien dat Jezus niet gefocust is op succes en aanzien, op macht of rijkdom en daarvan gaat een oordeel uit over de wijze waarop wij ons bestaan leven. Een bestaan dat het in alles wat het doet en beoogt om zichzelf te doen is. Ook in de vriendschap, ook in de liefde. Jezus haat en veracht deze strebers niet, evenmin als hij dat de rijken, de machtigen, de aanzienlijken doet, maar hij ziet hen ook niet naar de ogen en hij maakt hun doeleinden niet tot de zijne. Hij staat vrij tegenover hen en (wat misschien meer is) hij kent de mensen en de volken op hun doodlopende wegen. Daarom is hij hen op die doodlopende wegen gevolgd om die wegen te wenden en om te keren.

Het mag ons frapperen dat Jezus om zijn woorden over het dienen en de minste zijn als het ware illustreert door een kind tot zich te nemen en dat omarmt. Dat kind is zeer waarschijnlijk geen lief en leuk kind dat een belofte bevat voor zijn ouders en de toekomst, maar gewoon een los lopend, toekomstloos en geheel overbodig straatkind, één van de veel-te-velen, die niet in tel zijn en de mensen alleen maar last bezorgen en we moeten werkelijk niet terug tot het Palistina van Jezus' dagen om zulke overtollige kinderen bij bosjes tegen te komen. Het zijn de mensenkinderen die niet meetellen, misschien niet eens zijn ingeschreven in de burgerlijke stand. Dat minimum van bestaansrecht. De non-existenten, waarvan er ook in de beschaafde wereld tallozen zijn.

Het is aangrijpend en tegelijk aanstotelijk dat Jezus zo'n kind tot zich neemt, het omarmt en daarbij zegt: wie zo'n kind ontvangt ontvangt mij en daarin wie mij gezonden heeft. In die aandacht voor het geringe, het onbeduidende breekt de nieuwe orde van het Koninkrijk door. En zonder die aandacht en zonder die zorg voor wat en wie niet meetelt in deze wereld kan het Koninkrijk niet komen. Want daarmee zouden we immers de koning van het Koninkrijk zelf niet toelaten in ons bestaan en in onze wereld. Hij toch heeft zich in zijn toewending tot de minsten en de geringsten, zowel in maatschappelijke als in morele zin, met hen geïdentificeerd en zichzelf verloren in deze trouw en liefde tot het uiterste. En daarom, vanwege deze dingen, (zal de apostel zeggen) heeft zijn lieve Vader hem uitermate verhoogd en hem de naam boven alle naam geschonken. Deze is het, dat is het. Hij is de weg en op die weg is leven. Leven aan dood en nederlaag voorbij. Voor ons en voor de wereld.

Dat stukje tekst uit Marcus 9 raakt werkelijk aan uiterst wezenlijke dingen die ons in het evangelie op het hart worden gedrukt, maar die we toch, hardleers en weerspannig als we zijn, nauwelijks tot ons laten doordringen. We geloven het niet echt. Het is ons te soft en te weinig realistisch. En: is dat dienen en liefhebben van de naaste niet ook een heimelijke vorm van zelfhandhaving en macht uitoefenen? Een verachtelijke en schijnheilige vorm. Een moraal van slaafse zielen die in hun dienstbaarheid tenslotte alleen maar zelf willen heersen en macht uitoefenen. Als dat 'deemoedsgedierte' schold de filosoof Nietzsche de christenen uit en het is waar: het christendom en de christelijke moraal hebben de mens ook bedorven en -volgens Nietzsche- een grauwsluier over de wereld gelegd. Dat moeten we eerlijk onder ogen zien,wetend dat ook ons geloof en onze moraal onder de kritiek van Christus zelf staan. Niet minder dan de islam of de godloosheid van het westen. Of eerder méér, want het oordeel dat uitgaat van de Messias begint bij het huis van God…

Niet heersen, maar dienen. Geen zelfhandhaving, maar je prijsgeven in de toewijding van de liefde en de verantwoordelijkheid. Moet dat het zijn en zullen we zo waarlijk menselijk leven? Daarop kunnen we –misschien jammer genoeg- niet met een ondubbelzinnig 'ja' antwoorden. Want daarbij gaan we toch altijd nog uit van ons onveranderde zelf en blijven we in onze poging tot zelfrealisatie gevangen. Op een slinkse manier beogen we nog altijd succes en zelfhandhaving. Je kunt dus eigenlijk niet kiezen voor belangeloze liefde en onbaatzuchtige dienstbaarheid. Je die ten doel stellen. Dan zou je met jezelf in tegenspraak zijn, zonder het misschien zelf te merken.

Maar hoe dan? Nu, alleen vanuit het initiatief en onder de regie van de liefde zelf, die ons overkomt en vrij maakt van onszelf en onze oogmerken, kan het in ons tot liefde komen, waarin we niet onszelf zoeken en tot een dienstbaarheid, die niet heimelijk manipuleert en heersen wil. De liefde moet de liefde in ons ontsteken, barmhartigheid moet ons bewegen, in ons opsteken als de Geest, want vanuit ons eenzame zelf zijn we niet tot liefde in staat of bekwaam. Dan blijft het bij goede bedoelingen en eindigt het in vergeefsheid en teleurstelling.

'Wandelt in de liefde', heet het vaak in de Schrift. Wandel erin als op een weg die je niet zelf gebaand hebt. Of ook: blijf in de liefde, als in een huis dat je niet zelf gebouwd hebt. Want we mogen geloven en weten dat er onbaatzuchtig dienende liefde gáánde is gemaakt in onze geschiedenis en barmhartigheid openbaar geworden. En je ziet het en je hoort het, als je er oog en oor voor hebt. Maar het begint niet bij of met ons. Alleen als zelf door de liefde aangedane, opengebroken en opgerichte mensen kunnen we in vrijheid en zonder vrees of bijbedoeling de laatste of de minste zijn en aller dienaar. Deze vrije dienstbaarheid, dit leven elkaar ten goede, is als zodanig groots en glorieus en dat zal ook openbaar worden, aan het licht komen. Blijken, voor wie er open voor staat.

Broeders en zusters,waartoe zijn wij op aarde? Het antwoord mag zijn: om elkaar te dienen, te eren en te verheugen en daarin God te verheerlijken.

AMEN

(c) Rens Kopmels