De eenzaamheid van de priemgetallen

Plotseling kan er een boek verschijnen waarvan je zegt: dat is goed, dat is onvergetelijk en aangrijpend. Dat geldt, wat mij betreft, voor de in 2008 verschenen roman van de jonge Italiaanse auteur Paolo Giordano met de titel 'De eenzaamheid van de priemgetallen'. De schrijver, geboren in 1982, is natuurkundige en dat laat duidelijke sporen na in zijn verhaal. Zonder dat dit overigens storend werkt bij het lezen (of -in mijn geval- horen) van deze roman. De fotolens staat gericht op de menselijke psyche, op de menselijke eenzaamheid en vooral ook op het onvermogen echt lief te hebben en daarin echt te leven. De 'dramatis personae' zijn een jongen en een meisje, beiden al op jonge leeftijd ernstig door het leven geschonden, wier wegen elkaar voor het eerst kruisen op de middelbare school en die al de jaren daarna aan elkaar verbonden blijven zonder elkaar te kunnen bereiken. Evenmin als priemgetallen die vlak bij elkaar kunnen staan, maar toch gescheiden blijven doordat er altijd een even getal tussen hen in staat. Zo bepeinst Mattia het, als hij aan zijn relatie tot Alissa denkt, ofschoon verder al zijn aandacht en inspanning de wiskunde geldt. Hij is daarin hoogbegaafd en hij kan en wil niet anders dan de chaos van de hem omringende en bedreigende werkelijkheid ordenen en bezweren in maat en getal. Hij heeft een sterk autistische karaktertrek die nog versterkt of zelfs veroorzaakt is door de traumatische ervaring op zijn zevende jaar, toen hij zijn zwakbegaafde tweelingzusje, 'met haar waardeloze hersenen', alleen achterliet in een park waarna zij nooit meer is teruggevonden. Hij zal 'de ernst van de gevolgen' van dit verschrikkelijke drama zijn leven lang meedragen. Het leven is vreeslijk en angstaanjagend ook in de gewoonste dingen. Mattia spreekt dat niet uit, maar ervaart het dagelijks aan lichaam en ziel. Soms kwelt hij zichzelf door zelfverwondingen. Om te voelen dat hij bestaat of om de pijn van het leven te verplaatsen naar zijn eigen lichaam? Ik kan het moeilijk invoelen. Staande houdt hij zich alleen in de wiskunde als in een schamele hut gebouwd op de rand van de afgrond en verder leeft hij een schuw, sprakeloos en apathisch bestaan. Vervreemd van zijn ouders, van zijn eigen lichaam, van 'alle normale dingen van normale mensen'. Daar beleeft hij geen enkel plezier aan.

Alissa weet dat te doorbreken, zij het slechts incidenteel en maar enkele keren in al die jaren. Dan ontspannen zijn spieren zich en lijken hem 'die normale dingen van normale mensen' voor even de moeite waard. Prachtig beschreven vind ik ook hun eerste ontmoeting. Zij zag hem en vond hem leuk, zoals hij daar stond met zijn gebogen hoofd in de hal van de school en 'ze had de neiging zijn kin op te tillen en te zeggen: "Kijk me aan. Hier ben ik"'. Het wordt niettemin 'niets' tussen Alissa en Mattia, al tekent dat niets van dat moment af hun beider leven. Lege ruimte tussen hen. Hun onmiskenbare liefde wordt niet uitgesproken en vindt nauwelijks enige uitdrukking. Toch is dat wat Mattia voor haar betekent en wat zij voor hem voelt voor Alissa de dichtste benadering van wat liefde is. Ze realiseert zich dat als ze al jaren ongelukkig en plichtmatig getrouwd is met een man waarvan ze niet houdt, maar wiens liefde voor haar zo groot is dat ze er beiden genoeg aan hebben. Tot hij er zelf genoeg van krijgt en zij daar niet om treuren kan.

Ook Alissa zelf is door het leven gewond, getraumatiseerd. Ze heeft als jong meisje aan een ski-ongeluk een stijf en mank been overgehouden en een onvergeeflijke haat jegens haar vader, die haar zeer tegen haar zin tot die skilessen had gedwongen. Ook zij draagt 'de ernst der gevolgen' voorgoed met zich mee en in een blijvende anorexia onderhoudt ze een afkeer van voedsel en daarmee van haar eigen lichaam en vitaliteit. Ten enenmale ontbreekt haar dat elementaire welbehagen in haar eigen zinnelijkheid als de bron van alle levensliefde en levenslust. Ze vindt het niet erg dat ze onvruchtbaar is geworden en dat haar botten het gevaar lopen te verbrokkelen door haar onverantwoordelijke levenswijze. Dat is voor haar geen angstige bedreiging, maar eerder een verborgen wens. Zij heeft een hekel aan zichzelf in haar lijfelijkheid en drijft de zelfdestructie onverschrokken tot het uiterste. Toch is Alissa geen volstrekt onverschillige. Ze kan huilen om alles en vooral om zichzelf -en dan zachtjes de naam van Mattia fluisteren. Een arm en eenzaam mensenkind achter haar ogenschijnlijk kordate gedrag.

Mij trof het onsentimentele mededogen waarmee de auteur de mensen in dit aangrijpende verhaal benadert en beschrijft. Hij zet hen in hun misère en onmogelijkheid toch niet genadeloos te kijk, maar beziet en beluistert hen altijd met respect en liefdevolle aandacht. Akeligheden, wreedheden en ook onsmakelijkheden worden ons niet bespaard in dit boek,maar die worden vergoed door de onmiskenbare betrokkenheid van de schrijver bij de dingen en de mensen. Hij is niet belust op effect, wil niet opzettelijk choqueren, maar hij heeft dingen gezien die hij wil delen met zijn lezers. Zie, de mens! Zie hem in zijn ellende, maar ook in zijn verborgen, zeer verborgen glorie. Die innige betrokkenheid bij de zaken en de mensen lijkt me het geheim van zijn heldere en ongekunstelde schrijfstijl. De taal van dit proza voegt zich geheel dienstbaar in de aandacht voor de mens en het menselijke. Dat is het knappe ervan. De schoonheid van proza bestaat misschien in die transparantie en transcendentie naar de zaken die het onthult. Mooi proza pronkt niet met zichzelf en speelt geen ijdele spelletjes met zichzelf of met de lezers. Het wil niet behagen of amuseren, niet schokken of provoceren. Het is op zijn best en op zijn mooist in de strenge objectiviteit van een belangeloze aandacht voor de mens en de dingen. Daarin mag deze roman overtuigend goed geslaagd heten. Ik ben ervan onder de indruk en dit boek zal me bijblijven tot in lengte van dagen. Hetgeen men niet van veel van wat men leest en hoort zeggen kan.


In de Waagschaal, april 2010 Nr.6

(c) Rens Kopmels