Johannes 16: 7

Werkelijk, het is goed/beter voor u dat ik heenga…


Deze tekst uit Joh. 16 lezen we tussen Pasen en Pinksteren en hij staat in de lange afscheidsgesprekken van Jezus met zijn discipelen in de hoofdstukken 13 t/m 17.


Jezus gaat heen en verdwijnt uit het gezichtsveld. Hij is niet langer tastbaar aanwezig. We kunnen hier denken aan de Hemelvaart. Een wolk onttrekt hem dan aan het oog van zijn volgelingen. Ook onze ogen hebben Jezus nooit gezien en onze handen hebben hem nooit getast. Misschien zouden we dat soms wel eens willen. 'Och, was Jezus nog op aarde' kunnen we met een oud kinderliedje soms verzuchten. Toch staat het in ons tekstwoord zo duidelijk mogelijk dat het voor ons beter is dat Jezus van de aarde is weggegaan. En al eerder heeft hij gezegd: 'waar ik heenga, kunt gij niet komen'. De verheerlijkte en verhoogde Zoon woont met de Vader in een ontoegankelijk licht; in de hemel, als de plaats van het verborgene.


Hemelvaart is een feest rijk aan betekenis, maar het is onmiskenbaar ook afscheid en scheiding. En dat doet pijn. Het hart van de discipelen is vol verdriet als Jezus hun dat zegt, (staat er in de tekst). Schijnbaar worden zij als wezen achtergelaten, als schapen zonder herder en de zondag na de Hemelvaartsdag heet dan ook wel, heel treffend, 'Zondag het Weeskind'. Verweesd en verlaten blijven we achter. Zo kunnen we dat althans ervaren. We staan er alleen voor en we moeten het zelf allemaal uitzoeken. Eenzame keuzes maken. Zonder vaste geleide, zonder enige garantie dat het de goede keuzes zijn. Die situatie van die Wezenzondag lijkt wel de menselijke situatie als zodanig. Veel van onze tijdgenoten zullen dat voluit beamen. We zijn als mens en als mensheid geheel en al op onszelf teruggezet en aangewezen. Als wezen zijn we eraan toe. Althans schijnbaar.


Want in diezelfde tafelgesprekken rond zijn afscheid, waar dat woord wezen inderdaad valt, heeft Jezus nu juist gezegd: 'Niet als wezen zal ik jullie achterlaten' (Joh.14:18) We zullen niet verstoken zijn van geleide, bemoediging, troost, kracht van boven, want Jezus' heengaan betekent dat hij ruimte maakt voor het komen van de Heilige Geest. De pleitbezorger zegt de nieuwste vertaling, de advocaat die ons bijstaat in de rechtsgedingen van ons bestaan. We staan er niet volstrekt alleen voor in het zoeken van onze levensweg, in het onderkennen van wat goed is en Gode welgevallig. Onze Heer en herder zal komen en ons nabij zijn in de kracht en op de wijze van de Heilige Geest; de Geest die uitgaat van de Vader en de Zoon en die, zoals er gezegd is, 'uitgestort wordt over alle vlees'.


Met dat laatste is zeker ook gezegd dat de Geest de gesloten cirkels van de eigen kring openbreekt en werkzaam en vruchtbaar wordt ook buiten de kring van Israël, de kring rond Jezus, alsmede die van de eigen en ons vaak zo dierbare kerkgemeenschap. De Geest doorbreekt hier grenzen en voert ons mee de wereld in. Misschien was het voor de discipelen en ook voor ons veel aantrekkelijker en misschien geriefelijker altijd in de buurt van Jezus te blijven, aan zijn voeten te zitten, om te luisteren naar zijn woorden en naar de muziek van zijn beloften. Dat is zeker niet verkeerd, ja, dat hebben we ook broodnodig, maar het zal en kan daar niet bij blijven. De Pinkstergeest zendt hen op apostelvoeten de wereld in en dat vaak als schapen te midden van wolven. De Geest wijst en baant wegen door het ongewisse van de komende tijden en zal ons in leiden de volle waarheid. Een eenzaam avontuur is dat evenwel niet. De Geest van Christus drijft en leidt ons, bezielt en vermaant ons Ook de wereld geeft hij niet prijs aan haar schijnbaar fatale loop.


'Het is beter dat ik heenga'. Niettemin is dat een ingrijpend en onthutsend woord van Jezus. Moeten we het dan zonder hem doen? Nee, dat dus niet. Want de Geest waarover Jezus spreekt en die met Pinksteren over de discipelen vaardig wordt zal ons alles te binnenbrengen wat ons in Christus gegeven, gezegd en gedaan is. Dat is het eerste en misschien voornaamste werk van de Geest, dat hij getuigt van Christus. 'Hij zal niet uit zichzelf spreken', staat er, maar hij zal putten uit de bron, uit het Woord dat in Christus tot ons en onze wereld gesproken is. 'Hij neemt uit het mijne', zegt Jezus, 'en hij zal het u verkondigen'.


De Geest begint dus niet voor zichzelf en hij emancipeert zich niet van de Messias Jezus, maar hij neemt uit het zijne en zal dat vertolken en toepassen in nieuwe situaties, in de tijd die komt. De Geest getuigt van Christus, maar hij is tegelijk de vertolker en de vertaler van wat ons in Christus gegeven is. Dat is ook nodig, want we kunnen niet zonder meer blijven bij wat ons in het evangelie is gezegd. Bijbellezen volstaat om zo zeggen niet, er moet ook gepreekt worden, uitleg verschaft. Dat hebben we in de kerken van de Reformatie goed begrepen. Wet en evangelie moeten geïnterpreteerd en toegepast worden in de tijd 'post Christum natum', na de tijd van Jezus op aarde, telkens weer anders, met het oog op nieuwe vragen en nieuwe uitdagingen. Het christendom is dan ook een dynamische en flexibele zaak en het heeft vele, soms diepgaande veranderingen ondergaan in zijn uiterlijke gestalten. Het is niet altijd en eeuwig precies hetzelfde geweest om christen te zijn en dat ligt niet alleen aan de tijdsgeest, maar dat heeft zeker ook te maken met de drijfkracht en de voortvarendheid, met de herscheppende kracht van de Heilige Geest. Daarom kunnen we niet altijd alleen maar pas op de plaats maken. Ook in de kerk niet.


U zult misschien zeggen: daarbij zijn en worden er ook vele dwaalwegen ingeslagen en gebeuren er ook ernstige ongelukken. De geschiedenis van de kerk en de christelijke cultuur, om van de wereldgeschiedenis nog maar te zwijgen, zijn er vol van. En hoe kan dat nu als de Geest van waarheid en gerechtigheid de regie voert over en in de geschiedenis?


We hebben op die pijnlijke vraag geen eenvoudig antwoord, maar we moeten hierbij wel weten en inzien dat het kenmerkend is voor het werk van de Geest dat hij mensen niet terzijde schuift in zijn beleid en zijn acties, maar juist inschakelt! En dat zijn ook steevast mensen in hun weerspannigheid en hun feilbaarheid. Zondige mensen Dat risico neemt de Geest. God waagt het met feilbare mensen. Hij doet zijn Rijk niet komen zonder dat ook zijn wil geschiedt en gedaan wordt, op aarde, door mensen.


Het gaat God, zoals Hij zich ons geopenbaard heeft in zijn Woord, in Christus, om vrije mensen met een eigen initiatief en eigen verantwoordelijkheid. De mens in zijn menselijke waardigheid en vrijheid is Gods oogmerk, ja, Gods oogappel en uiteindelijk Gods glorie. Daarin dat de mens mens is, het leven leven, de wereld een veilig huis, heeft Hij, Gòd, zijn eer gesteld.


Dat is al duidelijk geworden in het werk en op de weg van Jezus Messias zelf. Evenals er van de liefde gezegd is zoekt Jezus niet zichzelf, niet zijn eigen eer, maar hij is gekomen om het verlorene te zieken en te redden. De zwakken, de zieken, de zondaars. Al die mensen waar eigenlijk geen eer aan te behalen valt. Die zoekt Jezus op om hen te bevrijden en op te richten. Leven en overvloed te schenken, ook al betaalt hij dat met zijn eigen leven.


Ziet u, weet u, daarin betoont Jezus zich de ware Messias en onderscheidt hij zich van alle pseudo-messiassen en huurlig-herders dat hij niet zichzelf of zijn eigen eer zoekt, maar van zichzelf wegwijst naar de mens in diens nood en diens glorie en naar de wereld als de akker waar de oogst rijpt en binnengehaald zal worden. Ook daarom kan hij zeggen dat het goed is dat hij heengaat om zo ruimte te maken voor de Geest die levend maakt en mensen betrekt in zijn bevrijdings- en vernieuwingswerk, wereldwijd. Het ging Jezus niet om zichzelf, maar het ging en gaat hem om de mens en de mensenwereld. Dat heeft hij door zijn heengaan nog onderstreept.


Geen straat of geen plein draagt zijn naam, geen monument of standbeeld is er voor hem opgericht, nochtans weerkaatsen alle straten en pleinen zijn heerlijkheid en getuigen opgerichte en opgewekte mensen van de kracht van zijn opstanding.


Want:


Al heeft hij ons verlaten / hij laat ons niet alleen


Wat wij in hem bezaten / is altijd om ons heen


Als zonlicht om de bloemen / een moeder om haar kind


Te veel om op te noemen / zijn wij door hem bemind.


AMEN

(c) Rens Kopmels