Ezechiël 2: 9 - 3: 15
zondag Invocabit
De boekrol die Ezechiël krijgt aangereikt moet hij niet alleen maar lezen, maar zelfs opeten, staat er tot onze verbazing. Hij moet de inhoud als het ware internaliseren, opnemen in zijn ingewand en zijn bloedsomloop, zodat wat daarin beschreven staat zijn eigen ervaring wordt. Zijn eigen verhaal, zijn eigen ondervinding.
De betekenis lijkt duidelijk. De woorden van de profetie zullen niet overtuigen en de harten niet raken als de profeet zelf erbuiten of erboven staat. Dan heeft hij mooi of gemakkelijk praten, zeggen we niet geheel ten onrechte. Om een profeet te worden – ook al kan en moet dat niet onze ambitie zijn – volstaat geen mediatraining om goed over te komen. De pijn van het leven moet in zijn woorden doorklinken. Het woord en het bestaan van de profeet zullen elkaar niet moeten tegenspreken. Hij roept de dingen uit vanuit het zien en het zelf ondergaan van het onrecht en het kwaad en hij ageert vanuit zijn passie en zijn compassie met de mensen. Anders is hij een profeet (of een politicus) die 'alleen maar brood eet', zoals de uitdrukking luidt. Dat is geen schande, maar wel beneden de maat van de ware profetie. Want 'niet alleen van brood zal de mens leven', staat er in het evangelie van deze zondag, 'maar van alle Woord dat van Gods mond uitgaat'. Dat geldt zeker voor de mens als profeet. Hij spreekt uit het horen en hij heeft gezag omdat hij zich laat gezeggen. Hij moet zelf weten wat het is 'een mens te zijn op aarde'. Weten van 'de dagen en de nachten, de honger en de dorst, de vragen en de angsten, de kommer en de koorts'. Dat is een conditie voor zijn profetische opdracht, zijn profetische ambt. Schriftgeleerdheid en boekenwijsheid zijn niet voldoende. Jezus is de ware profeet doordat hij niet alleen de weg wijst, maar zelf de weg van Israël en van de mens ten einde toe gaat. Anders dan de schriftgeleerden heeft hij dan ook gezag, omdat hij Gods Woord uitlegt, exegetiseert met de daad en op de weg van zijn bestaan. Ja, hij is het Woord van God, tot ons en onze wereld uitgegaan, doordat hij dat Woord hoort en doet met zijn lijfelijke leven, tot in zijn ingewand bewogen net de menselijke noden en het menselijk lot. Die neemt hij op zich, daarin brengt hij een keer en daarin wijst hij een weg. De bakens van de tijd verzettend. Nieuwe toekomst openend. Profetisch! Maar dat alles als priester die zichzelf tot het einde heeft ingezet voor de zijnen.
Maar wat stáat er nu eigenlijk op die boekrol, die Ezechiël moet opeten? We horen dat het een boek is volgeschreven met 'klaagliederen, zuchten en jammerklachten'. Klaagliederen van wie kun en moet je misschien vragen. Nu kwam Renske, in haar preek van vorige week, op de gedachte dat dit klaagliederen van God zelf zouden zijn. In eerste instantie had ik daar zelf niet aan gedacht, maar dat valt zeker niet uit te sluiten. God, de Heer heeft meer dan voldoende reden om zich te beklagen over het mensengeslacht en over zijn volk in het bijzonder. Israël heeft zich immers schuldig gemaakt aan verbondsbreuk en schandelijk wangedrag. Het zal dat straks ook in alle scherpte te horen krijgen uit de mond van de profeet. De ballingschap waarin het volk verkeert kan gezien worden als het gevolg van deze ontrouw, van dit vergeten van zijn roeping en bestemming om als gezegende onder de volken tot zegen te zijn, zoals Jozef dat was in Egypte. Nu, daar is weinig of niets van terecht gekomen. Dat is erg voor Israël, maar dat is ook erg voor God, want Israël is zijn project, waarin Hij al zijn eer heeft gesteld en waaraan Hij al zijn liefde en zorg heeft besteed. Klacht en aanklacht zijn God dus niet vreemd, evenmin als het zuchten en dat 'met onuitsprekelijke verzuchtingen' van God als de Geest, die onze zwakheid te hulp schiet en die voor ons pleit, zoals Paulus dat schrijft in Rom. 8.
Maar dat boek is toch ongetwijfeld ook het boek van de mens en van de mensengeschiedenis, waarin de klachten en de verzuchtingen van de mensen opstijgen ten hemel. Tot voor Gods aangezicht. En daar worden ze weliswaar niet zonder meer verhoord of opgelost, maar daar vinden ze wel hun grens en verdwijnen ze niet in het oneindige niets, in het koude en onmetelijke heelal. Dat lijkt natuurlijk wel eens zo en de bevinding van de moderne mens wordt treffend onder woorden gebracht in een gedichtje van Leo Vroman. Het luidt: 'Snik maar, huil maar/want van hier tot God/ is er niemand, niemand,/die snikt om ons lot' We menen het te verstaan, maar toch zouden we de dichter voorzichtig willen tegenspreken, want rekent niet elke dichter, net als elke bidder met een oor dat hem hoort? Dichten, bidden en klagen zouden zinloos zijn en verstommen als er nooit en nergens een oor was dat ons hoorde en er niemand was die in belangeloze liefde tranen vergoot om ons eenzame lot. Dorst veronderstelt water, want als er nooit en nergens water was, was er ook geen dorst...
Maar ach, we mogen geloven, op andere dan wijsgerige gronden, dat onze klachten en zuchten gehoord worden en niet onopgemerkt blijven en dat Gods Geest zich mengt in de menselijke jammerklachten. Want ook God weet in de Zoon wat het is 'om mens te zijn op aarde' en Hij bidt en zucht in de Geest met onze geest en in onze klaagliederen klaagt Hij ook zelf. Zo is dat boek het boek van God en mens beiden. Eigenlijk toch net als de bijbel zelf, net als het verhaal van de wereldgeschiedenis.
Maar nee, het is zeker geen harmonisch samengaan. Het is eerder een twist tussen God en mens en de inwoning van de Geest in onze geest gaat met veel kritiek en verwijten over en weer gepaard. We schrikken ook van al dat negatieve dat er op die boekrol geschreven staat. Is dat dan het hele verhaal van de mens en zijn geschiedenis? Mag er ook geen dankbaarder en mooier lied uit het leven opklinken dan al die jammerklachten en verzuchtingen, waarvan hier sprake is? Nee, het is zeker niet de bestemming (of liever het lot) van de mens dat hij altijd maar klaagt en jammert, kermt en kreunt, zucht en steunt. De volle wasdom van de humaniteit is dat zeker niet, máár: het is ook niet onmenselijk of subhumaan. Het is in elk geval meer authentiek menselijk dan de grote stilte van de sprakeloosheid en de onverschilligheid of dan de heerschappij van het blinde noodlot en het redeloze geweld. Het zuchten is ook het zuchten van de hoop en het klagen ook het roepen om recht en gerechtigheid.
Zo moeten we het misschien ook verstaan dat die boekrol de profeet 'zoet als honing' in de mond smaakt, als hij hem heeft opgegeten. Hij schiet vol hoop, want hij proeft er ook de belofte van het veelbelovende land in, de opheffing van de ballingschap, Gods ja in en achter het neen van zijn toorn en zijn oordeel.
Vooral met dat laatste moet de profeet naar Huize Israël gaan. Dat is een zware gang en hij moet een hard en scherp woord spreken tot dit weerspannige volk. Om dat bolwerk van verzet en ongeloof te slechten. Hard tegen hard moet het gaan, want dit volk verschanst zich in zijn koppigheid en eigenzinnigheid.
Zal het baten? We vroegen het ons af tijdens de voorbereiding. We waren er nogal sceptisch over. We hebben niet zo veel fiducie in harde woorden en in een oordeelsprediking. We geloven dan eerder in barmhartige woorden en in 'de zachte krachten, die zullen winnen…' Ja zeker, zij het 'op het eind', zoals de socialiste Henriëtte Roland Holst het zei. Dan pas; en daarom misschien ook nu al. Het zal afhangen van tijd en plaats. Soms moeten we hard en scherp zijn, soms zelfs het geweld niet schuwen, als het niet anders kan. Maar de hemel beware ons!
Onze generatie, onze tijd en wij in deze regio van de wereld zijn misschien ook minder gediend, zo overwogen we deze week op de Noordmans-kring, door woorden of een prediking die de mens nederig moeten maken en afbreken in zijn onvruchtbare koppigheid en zijn misplaatste trots. Zeker, altijd is de mens ook wel hoogmoedig in de verborgen schuilhoeken van zijn hart, maar hij is toch eigenlijk al klein en nederig geworden door de verschrikkingen van de wereldgeschiedenis en gering en onbeduidend gemaakt in onze maatschappij, waar hij als mens met een unieke naam niet of nauwelijks gekend en geëerbiedigd wordt. Eén van de velen is.
Een kritische prediking zal hem eerder opzoeken in zijn mismoedigheid of in de onwaarachtigheid van zijn bestaan. Dat is ook zonde die geoordeeld is en wordt vanuit de verhoging en de waarachtige menselijkheid van het mensenkind, zoals die openbaar is geworden in de Messias Jezus. In hem mogen we opstaan en leven met een vrij en vrolijk hart. Maar we kunnen en mogen de oren en de ogen niet sluiten voor de oordelen en de gerichten die aan het komen van het Koninkrijk en aan de toekomst van de Heer noodzakelijk voorafgaan. Want het Koninkrijk komt, maar het komt niet zonder slag of stoot. Het kruis van onze Heer is ermee gemoeid en ook wij moeten ons kruis op ons nemen. Alle beproevingen van deze wereldtijd.
Dat kan, is ons verzekerd, in de kracht van de opstanding, in de kracht van de Geest Als Paas- en als Pinkstermensen!
AMEN