Hooglied 4: 16 - 5: 18 / Lucas 7: 32-50
Het thema van de toespraak is de liefde. Daartoe geven beide schriftlezingen, die er voor vandaag op het rooster staan ook wel aanleiding.
Het Hooglied om te beginnen. Het lied der liederen, zoals het letterlijk vertaald heet. Het mooiste en het hoogste lied. Het is een collectie minneliederen, waarin de liefde tussen man en vrouw bezongen of liever uitgezongen wordt. Heel kuis, maar ook heel heftig. Heel zinnelijk, maar ook heel spiritueel. Deze liederen juichen en jubelen van liefdesverrukking; van het liefdesverlangen van de man naar de vrouw en omgekeerd, in volmaakte wederkerigheid. En de aarde wordt er tot een lusthof, een tuin der minne, een zonnig dal tussen de heuvels dat volstroomt met liefde en geluk. Deze erotiek vindt weerklank in de natuur, in de kosmos en niet in de laatste plaats zijn bruid en bruidegom elkaar beminnelijk en aantrekkelijk vanwege hun cosmetica.
Ja, we hebben in het Hooglied onmiskenbaar te maken met onverhulde erotische liefde. Geen twijfel aan. Maar nu is er iets merkwaardigs aan de hand.. Om dat op het spoor te komen moeten we een beetje schools te werk gaan.
Het Hebreeuws heeft, net als het Nederlands, voor liefde eigenlijk maar één woord: ahaba. Dat vinden we ook in het Hooglied. Maar nu heeft het antieke Grieks minstens drie woorden voor liefde. Het bekendste en meest gangbare daarvan is eros, dat aan de basis staat van ons woord erotisch of erotiek. Nu zou je toch verwachten dat in die oudste en die beroemde Griekse vertaling van het Oude Testament, de zogeheten Septuaginta (van vóór Christus) dat woord eros gebruikt zou worden in het Hooglied. Maar dat woord is er vermeden en het komt vrijwel nergens voor in die hele Griekse vertaling van het OT, alleen een paar keer aan de rand en dan in tamelijk ongunstige zin. Ook het in het Grieks geschreven NT heeft dat woord eros geen enkele keer. De liefde waarvan daar veelvuldig sprake is heet er agape of soms 'philia', maar het woord eros is er kennelijk taboe; hetgeen nog niet onmiddellijk zeggen wil dat de bijbel anti-erotisch zou zijn. Daarvan levert alleen al het Hooglied het overtuigende tegenbewijs. En dat boek is geen randgegeven in de Heilige Schrift, maar in zekere zin de kroon op alle heilige geschriften. Op de synode van Jamnia (omstreeks 100 jaar na Christus) bij de canonisatie van de Joodse Bijbelboeken heeft de toen beroemde rabbi Akiba gezegd: 'Niets ter wereld weegt op tegen de dag, waarop het Hooglied aan Israël gegeven werd; immers alle geschriften zijn heilig, maar het Hooglied is het allerheiligst'.
Wat is nu de kwestie tussen die Griekse eros en die jods-christelijke agape? Beide zijn en worden ze met het woord liefde vertaald, maar het verschil is wezenlijk en niet te veronachtzamen. Ja, dat raakt aan de grondslagen van onze cultuur en van ons mens-zijn. Je zou ook wel kunnen zeggen dat het daarin gaat om de spanning (of zelfs het conflict) tussen de Griekse erfenis en de joodse wortel van onze cultuur en our way of life.
Wat is nu die liefde als eros bij de Grieken, in het bijzonder bij Plato? Wel nu, deze liefde is een streven, een gepassioneerd verlangen en reiken naar het goede, schone en ware. Dat streven bezielt de mens, doet hem leven, gloriëren, het geluk smaken en dat speelt in elementaire vorm al op het laagste niveau als attractiviteit tussen de seksen, tussen man en vrouw. Bij Plato uitdrukkelijk ook als homoseksueel verlangen tussen mannen. Een iets hoger niveau. (Over vrouwen horen we hem niet). Maar de eros gaat verder, blijft daar niet toeven. Hij streeft naar het hoogste goed, de volmaakte schoonheid, de absolute waarheid en hij kan met het mindere, zoals de liefde tussen een man en een vrouw geen genoegen nemen. Dat is de eros te min, te weinig. Het zou de vleugels van de minne verlammen. Ook bij de veel latere kerkvader Augustinus is de hoogste vorm van liefde de liefde tot God als het hoogste goed. Ook bij hem doet een mens zich met minder te kort. Dat is zijn zonde. De verkeerde dingen hebben de liefde van zijn hart. Bij de liefde tot het hoogste, tot God blijft de liefde tot de vrouw, de concrete vrouw of de naaste, die altijd concreet is en nooit algemeen, verre ten achter. Die liefdes zijn hooguit ondergeschikt aan de liefde tot God.
Allure kan men deze op de eros geënte levensopvatting zeker niet ontzeggen. Deze erotische ambities bezielen in getransformeerde vorm ook de westerse cultuur en ons eigen bestaan. We streven naar het steeds betere, ja het beste. We willen altijd weer hogerop en altijd progressie boeken. We jagen collectief en individueel het ultieme geluk na door deel te krijgen aan het beste en het mooiste. Deze 'pursuit of happiness' drijft onze cultuur en is zelfs een van de menselijke grondrechten. Zeker, we weten ook het een en ander van de frustraties van deze basic drive, maar daarover nu niet.
Eros is dus verlangen naar het schone, het goede en ware om er zo deel aan te hebben en er bestaansvervulling, bestendig geluk in de vinden. Natuurlijk, zegt Plato in een bijzin, is de liefde 'geen liefde tot het lelijke' of tot het slechte of onware, kunnen we eraan toevoegen. De eros heeft het beminnelijke lief, dat wat het liefhebben waard is. Hij negeert het lelijke, het zieke, het verkeerde en onzinnige. Dat ligt geheel in zijn aard. Het zou pervers zijn om het slechte en lelijke lief te hebben. Daaraan schenkt de eros geen aandacht en daar verliest hij geen energie aan.
Maar u voelt het misschien al aankomen: hierin ligt een wezenlijk verschil met de liefde als agape in het NT. Vooral daarom, zou ik denken, is daar het woord eros vermeden. Want de liefde als agape is nu juist geen geluk zoekende of zonder meer gelukkig makende liefde. Althans niet in haar intentie. Zij heeft juist wél oog, oor en hart voor het zwakke, zieke en zondige. 'Zij zoekt zichzelf niet',zal Paulus zeggen, maar ze trekt zich het lot en de nood van de ander aan. Ze schuwt daarbij het lijden en de conflicten niet. Zij het niet gaarne begeeft zij zich in vijandig en gevaarlijk gebied. Haar vrees te boven, vanuit een niet te negeren gebod, een haar drijvende passie. Het spreekt voor haar niet vanzelf dat je je vrienden, je bloed- en geestverwanten lief hebt, maar je vijand en de vreemdeling haat of negeert. Deze liefde zoekt de vijand en de vreemdeling op en spreekt ze aan. Misschien net het zweet in de handen, maar ze doet het. Ze beoogt verzoening en vrede en niet het eigen geluk. Dat laatste is haar zorg niet.
Maar brengt een mens dat op? Is het niet tegen zijn natuur? Het NT is daarin ondubbelzinnig duidelijk: als liefde van God in de Messias Jezus is de agape afgedaald en openbaar geworden in de laagvlakte van het menselijk bestaan en dan ook als liefde van mensen, indien de Geest, die uitgaat van de Vader en de Zoon, over hen vaardig wordt of soms zelfs oplaait als een vuur. Nee, op eigen kracht en uit eigen initiatief brengen we deze liefde eenvoudig niet op. We kunnen er toch eigenlijk niet voor kiezen, maar ze overkomt ons en beweegt ons, zoals de Samaritaan uit de bekende gelijkenis 'met ontferming bewogen wordt'. Het is met de agape als met de Geest, die waait waar hij wil en je weet niet vanwaar hij komt en waar hij heen gaat. De liefde is er, ze geschiedt en je weet niet hoe of waar. 'On ne sait pas d'où', zegt Levinas dan. God mag het weten! De liefde is uit God, zegt de apostel Johannes dan maar, al schakelt ze in haar actie en passie mensen in. Dat des te eerder en des te meer als zij er zelf door bezocht en aangedaan zijn. Zij wandelen in de liefde als op een weg die zij niet zelf ontsloten of gekozen hebben. Ze handelen in de overmacht van de liefde die henzelf overkomen is en bezielt.
Immers: als ons veel vergeven is zullen we veel liefde betonen. Daarmee zijn we plots midden in het voorgelezen evangelieverhaal. Die vrouw heeft kennelijk in Jezus een nieuw bestaan gevonden, een nieuwe naam gekregen. Ze stond in de stad bekend als een zondares en iedereen zag haar daarop aan. Ze zat gevangen in haar slechte reputatie en ging gebukt onder haar gecompromitteerde verleden. Wat is er mogelijk gebeurd? Misschien niet meer (maar het is niet weinig) dan dat Jezus deze vrouw alleen maar heeft aangezien, haar zag stáán, waar niemand haar meer zag staan; dat hij haar eenvoudig aansprak, waar iedereen haar passeerde en negeerde. Zij heeft aldus in Jezus haar koning, haar held, ja haar Redder gevonden en dat doet de tranen van vreugde en dankbaarheid overvloedig vloeien en dat doet haar Jezus' voeten kussen, zonder ophouden. Het is een ietwat gênante scène in dat keurige huis van Simon de Farizeeër met zijn afgemeten beleefdheden. Dat overdreven liefdebetoon. Kan het niet wat minder en toch goed? Maar laten we geen aanstoot nemen aan al die kleine, minaanzienlijke, verachte en verslagen mensen die in Jezus hun Redder, hun Heiland hebben gevonden en daar uitbundig en weinig liturgisch gestileerd uiting aan geven. Want 'de last van hun gemis' (zegt de Psalm) en de last van hun verleden heeft Hij hun afgenomen, door zijn naam aan de hunne te verbinden en hun daarmee nieuwe toekomst te openen.
Ondertussen mag in verband met ons thema (we houden het schools en het wordt geen preek!) de vraag opkomen of dit liefdebetoon van die vrouw aan Jezus, al heet het dan agape, toch geen erotische elementen bevat. Al die tranen, al die kussen, die geurige olie waarmee ze Jezus' voeten zalft, het is toch niet vrij van misschien argeloze, maar onmiskenbaar erotische gebaren en expressies. Nu, dat moet ons niet choqueren, maar mag ons eerder verheugen. Want kennelijk sluit de agape het erotische uiteindelijk niet uit. Deze liefde is in haar spits ook erotische liefde, gelukkig makende liefde. Uiteindelijk (in eschatologisch perspectief, zeggen we dan in de theologie) is de agape-liefde niet meer van de eros-liefde te onderscheiden. Ze zijn indiscriminabel geworden, als in het Hooglied, waar de apape evident erotisch is en de eros de agape tot vooronderstelling heeft. Daar hebben we de ander lief als onszelf, als ons eigen vlees en hebben we onszelf lief in de liefde tot de ander. Aan alle zelfzucht voorbij.
Dat geldt straks en daarom ook nu al. Deze toekomst werpt haar licht al vooruit en stukjes vrede, stukjes verlossing, beetjes geluk worden er al binnengehaald in het heden als eerstelingen van de oogst, zoals niet alleen Otto Kroesen het ons leert, maar –wat meer is- ook het NT het ons verkondigt. Maar vóór het einde, op de lange en brede weg van de wereldgeschiedenis,als het verhaal van onrecht en bruut geweld, van vijandschap en rivaliteit, van armoede, ziekte en ontijdig sterven heeft de liefde als agape prioriteit. Die komt eerst en de geluk zoekende liefde moet wachten en soms wijken. Agape is in haar kern verantwoordelijkheid voor de ander. Het is voor de ander opkomende, zorg dragende, borgstaande liefde, tot in de plaatsvervanging toe. Deze liefde als verantwoordelijkheid is de geheime intrige van zowel de heilsgeschiedenis als van de wereldgeschiedenis, om nogmaals met de Joodse filosoof Levinas te spreken en ze houdt als trouw en solidariteit de wereld als menselijke wereld bijeen en in stand.
Zeker, die in onze cultuur zo hoog aangeschreven zelfrealisatie, verwant aan de eros van Plato, kan er achterstand oplopen, want er is in de agape een achterblijven ter wille van de achtergeblevenen, een schuldig worden met de schuldigen, waarin we althans schijnbaar aan humaniteit en levenskwaliteit inboeten. Maar je leven wijden, je leven geven en verliezen voor de ander of ook werken voor een toekomst, hopen op een toekomst waarvan we zelf geen getuige meer zult zijn: dat mag waarachtige humaniteit heten. Die humaniteit is in Jezus openbaar geworden. Openbaar en vruchtbaar in allen die door hem en zijn geest geraakt en bezocht zijn in heel de bewoonde wereld.
Ja, broeders en zusters,wat meen ik van het evangelie en van het mensenleven begrepen te hebben, vraag ik me wel eens af. Ach, maar heel weinig, vind ik soms een beetje tot mijn verdriet en ik haal die achterstand ook niet meer in. Maar toch dit, meen ik, het gaat in het evangelie om de liefde als verantwoordelijkheid voor de naaste, als toegewijde trouw en belangeloze aandacht. En het leven tussen de mensen bevestigt dat. Waarachtig wel! Al twijfel ik vaak meer aan het leven en de wereld dan aan Jezus en het evangelie. De liefde is het eerste en voornaamste gebod. Als we daarin wandelen en handelen zullen al die dingen, waarnaar het zoeken van al die heidenen uitgaat (heidenen die we ook zelf zijn), als ze tenminste niet wanhopig en cynisch zijn geworden, ons bovendien geschonken worden. Geluk en genieting, eer en heerlijkheid, alles wat liefelijk,goed en schoon is. Kortom alle heerlijkheden van koning Salomo: wijsheid,rijkdom, gelukkig makende liefde. De laatste is zoeter en kostelijker dan wijn, zegt het Hooglied direct al in het begin. En in Jezus, die ons betrekt en meevoert in zijn passie voor de mens en het mensenleven( en die méér is -en niet minder- dan Salomo in al diens heerlijkheid), zijn ze ons niet ontzegd, maar beloofd en gegund. De geluk en succes najagende eros van de Grieken en van onze eigen cultuur is in de Messias Jezus kritisch geoordeeld, maar ook gerechtvaardigd. We weten in en door hem dat er een tijd is om te omhelzen, maar ook -vanwege de nóod der tijden en het zuchten van de creatuur- een tijd om zich van omhelzen te onthouden. God geve dat we de tijden mogen onderkennen in ons persoonlijk leven en in die van de wereldgeschiedenis.
AMEN
(Toespraak, 13 juni 2010. Oec. Gemeenschap Delft. Bij mijn 40-jarig predikantschap)