Camus Admirable
01-07-’00
De publicatie van 'Le premier homme' van Albert Camus in 1994 betekende voor mij de terugkeer naar een van de helden van mijn jeugd. Het boek zelf mist de perfectie van Camus' overige werk, maar het betreft hier dan ook het onvoltooide manuscript in een eerste, ruwe versie van de sterk autobiografische roman, zoals die werd aangetroffen in zijn schoudertas toen Camus 4 januari 1960 dodelijk verongelukte bij een verkeersongeval. Onvoltooid en onvolmaakt is het niettemin een grandioos literair document. Voor mij een van de mooiste boeken uit de 20-ste eeuw.
Men weet niet wat men bij Camus het meest moet bewonderen: zijn innige en heldere levensliefde, zijn lucide observaties, zijn onsentimentele deernis met de mens en het menselijke. Misschien vraagt en zoekt Camus in heel zijn literair-wijsgerig werk naar wat de mens tot mens maakt, in een wereld vol ongerijmdheden. De waardigheid van de mens. Het menselijk geluk. Camus gelooft niet in zingevende systemen, waarin alle dingen hun plaats krijgen; ook niet dat er zich een doel (of een zin) aftekent in het leven of dat er een eenheid valt af te lezen uit de veelheid en de tegenstrijdigheid van de verschijnselen. Onmogelijk dit alles op één noemer te brengen of het in één perspectief te plaatsen. Overal stuiten we op 'de muren van het absurde', maar dat leidt bij hem nooit tot duistere somberheid, à la Schopenhauer, of bitter cynisme. Daarvoor is hem het leven, ook in zijn onbegrijpelijkheid, te lief, en de wereld in zijn schittering hem te mooi.
Behalve zijn literair en wijsgerig werk is ook de mens Albert Camus van betekenis. Het gaat niet alleen om de vakman, maar ook om de man zelf. ('L'homme', d.i. de mens, de vent, de kerel.) De schrijver staat zelf als méns op het spel, krijg je het gevoel bij Camus. Er is een eenheid van persoon en werk. Daarom ben ik ook erg benieuwd naar de biografie van Olivier Todd, Albert Camus, een leven, waarvan pas een Nederlandse vertaling verscheen. (De Bezige Bij, Amsterdam, 2000. fl. 97,50, 881 pag.) Daarbij is belangwekkend zijn afkomst uit het armelijke Algerije dat hij altijd trouw is gebleven. Het feit dat hij zijn vader op één-jarige leeftijd verloor in 1914, vrijwel onmiddellijk na diens mobilisatie als Frans soldaat. 'Toen mijn vader onder de wapenen werd geroepen had hij Frankrijk nog nooit gezien. Hij zag het en werd gedood.' Zijn liefde tot zijn analfabetische moeder. Een wasvrouw, een werkvrouw. Hardhorend, afgesloten van de werelden waartoe woorden en boeken toegang geven. Aan haar droeg hij zijn laatste boek op: 'A toi qui ne pourra jamais lire ce livre.' ('Voor jou die dit boek nooit zult kunnen lezen.') Ik vind dat diep ontroerend. Het raakt aan het geheim van Camus' persoon, van zijn aching ook voor de armste en armzaligste mens.
De moeder van Camus is in haar haast doofstomme bestaan nauwelijks 'admirable' in enig gangbare zin, maar Albert Camus was het en is het in deze eerbied en liefdevolle aandacht voor de nederige mens die zijn moeder is. In de noten van 'De eerste man' staat het kwetsbare zinnetje: 'Zijn moeder is de Christus.'
Ik heb er nooit aan gewild dat Camus' atheïsme onverenigbaar was met het geloof in bijbelse zin. 'La Peste,' zou ik zeggen, is een door en door christelijke roman, als me iets gelegen was aan het adjectief 'christelijk' in dit verband. (Quod non!) Ook hijzelf had er het laatste woord nog niet over gezegd. Camus kende Augustinus, Pascal en Kierkegaard, maar waarschijnlijk niet het Oude Testament. Dat had hem een ander zicht op het christelijk geloof kunnen geven dan waarvan hij nu soms blijk geeft.