De omweg via de naaste

wat is humaniteit (4)

Zelfrealisatie van de mens is in meer dan één opzicht niet een op zichzelf staande aangelegenheid. Altijd is men daarin ook blootgesteld aan de blik en het oordeel van anderen. Succes, eer en aanzien vragen om bevestiging en bijval. Daarom is er in het streven naar zelfverwerkelijking ook altijd de zorg om de eigen reputatie. Men wil naam maken in de wereld en ten diepste bij God. Wat en wie is men in het oog van de A(a)nder en hoe staat men te boek in de samenleving? De mens leeft voor het aangezicht van de ander en staat onder diens oordeel. Keert hij zich van hem af dan priemt de (vijandige) blik van de ander hem nog pijnlijk in de rug. Pantsert hij zijn huid en hart met onverschilligheid dan gaan gevoel en liefde als bron van zijn levensvreugde en levensgeluk teloor. Aan de medemenselijkheid valt niet te ontsnappen. Positief of negatief blijft de mens met de ander(en) verbonden. Tot in de eenzaamheid van de zelfdoding toe. Die is een ramp voor de sociale omgeving van de suïcidant. Nooit is de mens alleen maar van zichzelf. Zijn eigen eigendom en zijn eigen project


Hoe ziet dat project van de zelfrealisatie eruit In de spiegel van de ander, zijn naaste? Minstens moet de kritische vraag gesteld worden of de zelfrealisatie van de een niet ten koste gaat van de ander. Onthullen levenslust en levensliefde zich niet als liefdeloosheid en hardvochtigheid in de ervaring (en dan ook het oordeel) van de betroffen medemens? Evenzo vitaliteit als bruutheid, vrijheid als willekeur, zelfverwerkelijking als schending en aanranding van de ander. We moeten ons hier wel hoeden voor een voorbarig en definitief oordeel. De (dodelijke) concurrentie tussen human beings moeten we niet ontologisch vastleggen, er geen a priori van maken. Dat laatste zou ook een denkfout zijn, want we spreken vanuit ervaringen achteraf (a posteriori). Niettemin kunnen we onmogelijk de ogen sluiten voor het leed, het onrecht, de smaad die mensen elkaar aandoen in hun beoogde zelfverwerkelijking Zij leven en streven in maatschappij en geschiedenis in feite en in hoge mate ten koste van elkaar. Niet in vrede, elkaar ten goede, maar in een vaak harde en bittere strijd om het bestaan. Volgens de triviale, maar haast universele regel dat 'de een zijn dood de ander zijn brood is' en omgekeerd.


De zelfrealisatie als wezenlijke component van de humaniteit van mens en cultuur staat aldus vanuit de gedupeerde ander minstens ter discussie en onder kritiek. Daarmee is ze evenwel nog niet als inhumaan veroordeeld en integraal afgewezen. Ze wordt onderbroken, ondervraagd en het zelf van de zelfrealisatie kan er door tot inkeer komen en tot opschorting van zijn gepassioneerde ambities. Misschien is dat het grootste wonder in de geschiedenis van het zijn, dat in z'n conatus essendi immers altijd zichzelf handhaaft en doorzet! Het speelt al in de gewoonste intermenselijke verhoudingen. De mens die ons aanziet in de weerloosheid (en tevens de ongrijpbaarheid) van zijn naakte gelaat onderbreekt 'la force joyeuse qui va' (Levinas) van het spontane, ongekritiseerde levenselan en noopt tot inkeer en omkeer. De vraag naar de rechtmatigheid dient zich aan. De menselijke zelfrealisatie verliest haar vanzelfsprekendheid en argeloosheid. Ze weet van schuld en beschuldiging, bevindt zich in de accusatief en gêneert zich voor haar brute schaamteloosheid.


We kunnen dat al leren in de filosofie van Levinas, maar nog radicaler is dat aan de orde in de profetische en apostolische geschriften, die de kerk zijn toevertrouwd. Het échec van het menselijk bestaan komt er scherp aan het licht en ter sprake. De mens derft het waarachtige leven, als Jood in zijn zelfrechtvaardiging middels de wet en als Griek in zijn door eros gedreven zelfrealisatie. Hij bevindt zich daarin op een doodlopende weg. Dat geldt voor de rechtvaardige (in diens eigen ogen) evenzeer als voor de evidente zondaar. Allen zijn zondaars, ultiem kwaadaardig, als mens mislukkelingen. Op de weg van Jezus en in het bijzonder rond diens kruis onthult godsdienstigheid zich als goddeloosheid, joods geloof als heidendom, namelijk als haat tegen de uitverkorene in hun midden. Zelfrechtvaardiging blijkt (farizeïsche) verstoting van de naaste en zelfrealisatie negatie van de ander. Het failliet van humaniteit (en godsdienst) komt er schril aan het licht


De weg van Jezus is daarbij een radicaal andere. Met zelfrealisatie heeft die overduidelijk niets van doen, des te meer met zelfontlediging. Jezus zoekt niet zichzelf en zijn eigen eer, maar is gekomen om het verlorene te zoeken en te redden. Op diens doodlopende wegen is hij de mens (en de volken) gevolgd om die wegen te wenden en om de mens te bevrijden tot waarachtige menselijkheid, in zijn navolging. Sinds Christus en door hem heeft humaniteit een andere inhoud en betekenis dan bij de Grieken en dan bij de Joden in het NT. 'Niemand geeft grotere liefde, dan dat hij zijn leven inzet voor zijn vrienden.' (Joh. 15:13) Dat is anders en het tegendeel van zelfverwerkelijking. Zijn leven verliezen in de belangeloze toewijding van de liefde. Dat is het eerste in deze nieuwe humaniteit. De zelfrealisatie wordt minstens opgeschort en loopt er achterstand op. Want er is in deze humaniteit een achterblijven ter wille van de achtergeblevenen en een zich bukken onder de schuld niet alleen van zichzelf, maar ook van anderen. Daarin boet de mens althans schijnbaar in aan menselijkheid en levenskwaliteit. De Zoon des mensen neemt op zijn weg steeds meer 'de volle lijdensfiguur'(Noordmans) aan. Aan en in hem is tenslotte gedaante noch heerlijkheid. Niettemin: 'Zie, de mens!' (Joh.19:6). Ja, zie hem in de passie én de glorie van zijn niet vergeefse liefde, die ook vruchtbaar zal worden in allen die door de kracht van zijn geest aangeraakt en bewogen worden. In Jezus is een menselijkheid openbaar geworden waarin de liefde als verantwoordelijkheid voor de ander prioriteit heeft en de zelfrealisatie moet wijken en wachten en soms gemarginaliseerd wordt. Deze voor de ander opkomende en borgstaande liefde -tot in de plaatsvervanging toe, als van de herder voor zijn schapen, als van de moeder voor haar kind- houdt de wereld als menselijke wereld bijeen en in stand. Dit trouwverbond is de innerlijke grond van de wereld als Gods goede schepping (Barth) en de mens is daarin een 'nieuwe schepping', zijn oude staat van zondaar te boven


De weg van de Messias is geen weg van glorie en geluk en de weg van de messiaanse mens in zijn voetspoor is dat evenmin. Christenen zijn we niet om daarin bestaansvervulling en geluk te vinden, maar het betekent veeleer dat we het ongeluk, het leed en de nood van de naaste en de wereld in ons bestaan toelaten en niet ontvluchten. Alleen zo, bukkend onder de last van het menselijk bestaan en de menselijke schuld, aangedaan door compassie en gesteld in de (zware) dienst der gerechtigheid en van de verzoening is het messiaanse leven op de weg naar zijn bestemming en zijn toekomst geplaatst. Want het kruis van Christus en het kruis dragen van de zijnen staan wel centraal in de heils- of bevrijdingsgeschiedenis (ons als lijdensgeschiedenis verhaald), maar het zijn geen laatste woorden en werkelijkheden. Christus is de weg, maar hij is niet het doel, niet onze bestemming. Het christen-zijn vervangt of overtreft het mens-zijn niet. Het is geen beter en definitief alternatief, want we zijn niet mens om christen te worden en om daarin onze bestemming te vinden, maar we zijn christen om mens te worden! Waarlijk en gaarne mens, in vrijheid onszelf, in vrede en vreugde, in verlangende, gelukkig makende en geluk smakende liefde. Liefde als eros dus, waaraan de zelfliefde niet vreemd, maar eigen is. Tot zijn bestemming gekomen zal de mens in en naast alle dingen ook zichzelf van ganser harte liefhebben. Maar de weg naar deze toekomst is een versperde weg, tenzij de omweg via de naaste en de nood van het bestaan in de wereld gekozen wordt. Het zal in de wereld christelijk moeten toegaan, wil het er menselijk toegaan. Zo kunnen en moeten we zeggen dat het christelijke constitutief is voor de humaniteit van de mens en de samenleving. Het omzien naar wees en weduwe, het vrede zoeken met de vijand en de vreemdeling, het waken en wachten in de nacht van de wereldgeschiedenis, 'totdat de Heer ons van onze wachtpost wegroept'(Calvijn). Dit dienstbare en toegewijde leven, gebogen onder de lasten van het bestaan, ondergedoken in de nood van de wereld, staat niettemin in de lichtglans van Christus' toekomst en is zijn oprichting nabij. Zelfrealisatie en zelfontplooiing staan weliswaar onder het oordeel van de Messias en al diens representanten en geraken erdoor in de crisis, maar worden niet eens en voorgoed uitgebannen uit het leven van wie de roep van Christus gehoord hebben en gehoorzamen. De liefde als agape drijft wel de vrees uit, namelijk de vrees om het leven te riskeren in de hachelijkheid van haar praxis, maar niet het (natuurlijke) verlangen naar lust en leven, naar bestaanvervulling en geluk. Al die dingen waarnaar het zoeken en trachten der heidenen uitgaat, voor zover zij in onze tijd niet volstrekt wanhopig en cynisch zijn geworden, zullen aan wie eerst het Koninkrijk en zijn gerechtigheid zoeken bovendien geschonken worden. Spijs en drank, eer en heerlijkheid, geluk en genieting. Alles wat liefelijk, goed en schoon is. Het komt de mens toe vanuit de toekomst van de Heer die haar licht vooruitwerpt in het heden. Het mag uiteindelijk gaan om het verlangende en strevende, minnende en gloriërende mensenleven. Om bestaansvervulling, zelfrealisatie en zelfliefde. Zeker.


Wat is humaniteit? Dat was onze vraag. En het antwoord is dat de mens zichzelf kan zijn en zichzelf optimaal kan verwerkelijken. Daar blijven we bij, maar naar twee kanten moeten we hier uiterst kritisch zijn vanuit het verstaan van Gods openbaring in Christus Jezus. De in onze cultuur zo hoog aangeschreven zelfrealisatie van de mens kan niet zonder de kritische vragen die er uitgaan van de slachtoffers die ze maakt en die in Christus hun representant hebben gevonden en hun stem hebben gekregen. Niet zelfrealisatie kan het eerste zijn, maar de naaste liefhebben, hem recht doen en met hem vrede zoeken. Want de zelfverwerkelijking zal deerlijk mislukken zolang de ander de mens een vijand is. Het onverzoende leven kan niet een volwaardig menselijk leven zijn. Daarom dient de zelfrealisatie minstens opgeschort te worden en zal het een doodlopende weg zijn indien men alles op deze kaart zet.


Het moet gezegd zijn in de richting van onze humanistische en liberale cultuur, maar zeker ook in de richting van het humanistische christendom, dat de toon zet niet alleen in het protestantisme en katholicisme, maar zelfs in de evangelicale bewegingen. Hoe wordt mijn leven zinvol? Hoe word ik gelukkig? Hoe red ik mijn ziel en vind ik mezelf? Het zijn werkelijk ernstige en geen onwezenlijke vragen, maar toch varianten van de vraag naar de zelfrealisatie. Zelfrealisatie met Gods hulp. Daarmee wordt begonnen en dat biedt geen uitzicht en uitkomst als het niet door de kritiek en de crisis heengaat, zoals daareven aangeduid. Zo blijft de mens steken in zijn vergeefse en vermoeiende pogingen zichzelf te realiseren en het ware leven te vinden. Apathie en onverschilligheid zijn het eindresultaat.


Anders moet het gezegd worden in de richting van een respectabel reformatorisch (of puriteins) christendom dat zijn oorsprong heeft bij Luther en Calvijn. Het staat niet hoog aangeschreven in onze cultuur en evenmin in de meeste kerken. Toch heeft het beter en dieper verstaan dat het hele project van de zelfrealisatie, als 'human enterprise' in het oordeel van God in Christus niet alleen schipbreuk lijdt en in een crisis raakt, maar(al delen we dat niet) radicaal veroordeeld wordt. Niet teruggewezen, maar afgewezen. Het leven van de christen in deze wereld is deemoedige dienstbaarheid en geduldige lijdzaamheid. Daar gaat het in op en dat komt het niet te boven, althans niet in het tijdelijke en vergankelijke leven. 'Opstanding tot de vreugde' (Van Ruler) en gelukzaligheid zijn er gereserveerd voor het eeuwige leven, verheven boven tijd en vergankelijkheid. Zelfrealisatie, zelfontplooiing en zelfliefde zijn er wel, maar hebben geen toekomst en geen wezenlijke waarde


Dit verstaan van Gods openbaring is o.i. tegelijk een ernstig misverstaan. De vergeefsheid van het aardse leven en van het menselijk streven kan vanuit het evangelie geen laatste woord zijn. We menen te mogen zeggen dat dit menselijke, aardse en tijdelijke leven bestemd is Gods glorie te spiegelen en dat we in het licht van die bestemming onze dagen mogen leven. Verloochening van levensliefde en levensvreugde en depreciatie van de zelfverwerkelijking moeten zonde heten.


(Uit: In de Waagschaal, Nieuwe Jaargang 39(2010) nrs. 13, 14, 16 en 17)

(c) Rens Kopmels