Wilken Veen: De smalle weg van G.H. ter Schegget
Wilken Veen heeft een knap en goed boekje geschreven over de theologie van G.H. ter Schegget, 'De zachtmoedige revolutie'. Het kwam al even ter sprake in nr. 8 van dit blad naar aanleiding van de presentatie op 11 mei in de Thomaskerk in Amsterdam. Hier een kort signalement, naast een reactie van (dochter) Elfriede ter Schegget in dit nummer.
Knap is de vondst van drie kernwoorden in Ter Scheggets werk, die Wilken Veen gebruikt om de lezers binnen te leiden in het geheel van diens theologie. Het zijn: geweten, gebed en gemeente. Evenmin als bij het woord 'zachtmoedig' in de titel moet je niet bij Van Dale te rade gaan om te verstaan wat die woorden betekenen of die begrippen inhouden, 'maar je moet het al lezend bij Bert leren.' (p. 7). Ter Schegget gebruikt en bepaalt die begrippen niet vanuit de empirie, maar met het oor in het openbaringsgetuigenis. Theologisch dus en daarmee kritisch. Dat zal ook betekenen dat die begrippen als definities nooit definitief kunnen zijn, maar steeds weer nieuw gezegd en gezocht moeten worden. De voorlopigheid en de contekstualiteit van zijn theologisch spreken was Ter Schegget zich terdege bewust, maar dat werkte bij hem niet verlammend of ontmoedigend. Het 'Deus semper maior' (God is altijd méér dan we zeggen kunnen) maakt onze theologische uitspraken niet zinloos, maar geeft hen het karakter van zinvolle pogingen te zeggen wat we kunnen en moeten zeggen. Hij deed dat onverdroten en altijd weer. Als theoloog uit roeping en dan ook vanuit dat aangesproken zijn.
Want het mag ons best verbazen dat Ter Schegget altijd uitdrukkelijk theoloog is gebleven. Ook Wilken Veen signaleert dat op pag. 25 van zijn boekje. 'Hij had ook in de filosofie kunnen promoveren' en daar een carrière kunnen maken. Intensieve studie van Marx, Bloch, Marcuse, Buber, later ook van Rosenzweig en Levinas, voldoende kennis van Kant, Heidegger en Sartre en daarbij zijn talent de dingen ook goed te kunnen uitleggen en weer te geven in aansprekende taal waren ruimschoots voldoende om hem als doctor en docent in de filosofie een erkende status te verlenen. Heel wat aanvankelijk theologische vakgenoten zijn die weg gegaan. (Ik denk aan generatiegenoten als L. Nauta, R. Bakker, Sperna Weiland, Adriaanse, Achterhuis). Maar Berts ambitie in de jaren zeventig was specifiek om kerkelijk hoogleraar te worden. Hij was theoloog als 'dienaar des Woords' en bleef dat ook in zijn maatschappijkritische exercities en in zijn confrontatie en gesprek met de filosofie. Dat laatste was hem overigens niet minder wezenlijk dan het eerste. Daar moet het denken en spreken vanuit het geloof beproefd en getoetst worden zonder er zich in te verliezen. Die bipolariteit van Woord en wereld is typerend voor Ter Schegget, ook daarin leerling van Miskotte. In de gesloten cirkels van kerk of academie kon en wilde hij niet ademen en werken. De kerk is er voor de wereld en de academie is er voor de cultuur. Daarin ging hij ver, maar hij vergat nooit waar hij vandaan kwam en waarheen hij steeds weer terugkeerde.
Ik vond een kenmerkende uitspraak van Ter Schegget in het werkje 'Recht op gemeente'; waar hij schrijft: 'We zijn oprechte democraten en leven in het pluralisme zonder waarheidspretentie, maar wij verkondigen toch het Rijk van God.' (p. 99). Dit paradoxale is zijn persoon en werk eigen. Of we het volhouden in deze mijns inziens onopgeefbare paradox als kerk, als theologen, als gemeenteleden is de vraag, maar zeker ook de uitdaging.
Ik ben er niet optimistisch over of we in dit eerste decennium van de 21-ste eeuw die uitdaging zien en aangaan. Allerwegen zie je het gebeuren dat men die bipolariteit loslaat, hetzij dat men zich geheel terugtrekt in kerk en geloof, hetzij dat men meegaat en opgaat in het spirituele aanbod van de huidige tijd. Evangelicaal en orthodox christendom aan de ene kant en een uiterst vrijzinnige spiritualiteit aan de andere kant. Beide stromingen groeien en bloeien, maar er zit ook leven en beweging in en we weten nog niet waar het naar toe gaat.
De weg die Ter Schegget ging en wees was in ieder geval een andere en in mijn ogen een meer hoopgevende. Zowel voor de gemeente als voor de samenleving. Misschien dat het boekje van Wilken Veen er toe bijdraagt dat we het weer proberen en volhouden op deze wijze en op deze (smalle) weg. Het is in ieder geval een goede en brede, zij het misschien wat schools-correcte inleiding in Ter Scheggets theologisch denken. Hopelijk werkt het inspirerend en bemoedigend en blijft deze theologie niet achter in het verleden.
Wilken Veen, De zachtmoedige revolutie, in de theologie van G. H. ter Schegget. Narratio 2007. ISBN 90 5263 238 4.
Uit: In de Waagschaal, Nieuwe Jaargang 36. 2007 Nr. 10
Knap is de vondst van drie kernwoorden in Ter Scheggets werk, die Wilken Veen gebruikt om de lezers binnen te leiden in het geheel van diens theologie. Het zijn: geweten, gebed en gemeente. Evenmin als bij het woord 'zachtmoedig' in de titel moet je niet bij Van Dale te rade gaan om te verstaan wat die woorden betekenen of die begrippen inhouden, 'maar je moet het al lezend bij Bert leren.' (p. 7). Ter Schegget gebruikt en bepaalt die begrippen niet vanuit de empirie, maar met het oor in het openbaringsgetuigenis. Theologisch dus en daarmee kritisch. Dat zal ook betekenen dat die begrippen als definities nooit definitief kunnen zijn, maar steeds weer nieuw gezegd en gezocht moeten worden. De voorlopigheid en de contekstualiteit van zijn theologisch spreken was Ter Schegget zich terdege bewust, maar dat werkte bij hem niet verlammend of ontmoedigend. Het 'Deus semper maior' (God is altijd méér dan we zeggen kunnen) maakt onze theologische uitspraken niet zinloos, maar geeft hen het karakter van zinvolle pogingen te zeggen wat we kunnen en moeten zeggen. Hij deed dat onverdroten en altijd weer. Als theoloog uit roeping en dan ook vanuit dat aangesproken zijn.
Want het mag ons best verbazen dat Ter Schegget altijd uitdrukkelijk theoloog is gebleven. Ook Wilken Veen signaleert dat op pag. 25 van zijn boekje. 'Hij had ook in de filosofie kunnen promoveren' en daar een carrière kunnen maken. Intensieve studie van Marx, Bloch, Marcuse, Buber, later ook van Rosenzweig en Levinas, voldoende kennis van Kant, Heidegger en Sartre en daarbij zijn talent de dingen ook goed te kunnen uitleggen en weer te geven in aansprekende taal waren ruimschoots voldoende om hem als doctor en docent in de filosofie een erkende status te verlenen. Heel wat aanvankelijk theologische vakgenoten zijn die weg gegaan. (Ik denk aan generatiegenoten als L. Nauta, R. Bakker, Sperna Weiland, Adriaanse, Achterhuis). Maar Berts ambitie in de jaren zeventig was specifiek om kerkelijk hoogleraar te worden. Hij was theoloog als 'dienaar des Woords' en bleef dat ook in zijn maatschappijkritische exercities en in zijn confrontatie en gesprek met de filosofie. Dat laatste was hem overigens niet minder wezenlijk dan het eerste. Daar moet het denken en spreken vanuit het geloof beproefd en getoetst worden zonder er zich in te verliezen. Die bipolariteit van Woord en wereld is typerend voor Ter Schegget, ook daarin leerling van Miskotte. In de gesloten cirkels van kerk of academie kon en wilde hij niet ademen en werken. De kerk is er voor de wereld en de academie is er voor de cultuur. Daarin ging hij ver, maar hij vergat nooit waar hij vandaan kwam en waarheen hij steeds weer terugkeerde.
Ik vond een kenmerkende uitspraak van Ter Schegget in het werkje 'Recht op gemeente'; waar hij schrijft: 'We zijn oprechte democraten en leven in het pluralisme zonder waarheidspretentie, maar wij verkondigen toch het Rijk van God.' (p. 99). Dit paradoxale is zijn persoon en werk eigen. Of we het volhouden in deze mijns inziens onopgeefbare paradox als kerk, als theologen, als gemeenteleden is de vraag, maar zeker ook de uitdaging.
Ik ben er niet optimistisch over of we in dit eerste decennium van de 21-ste eeuw die uitdaging zien en aangaan. Allerwegen zie je het gebeuren dat men die bipolariteit loslaat, hetzij dat men zich geheel terugtrekt in kerk en geloof, hetzij dat men meegaat en opgaat in het spirituele aanbod van de huidige tijd. Evangelicaal en orthodox christendom aan de ene kant en een uiterst vrijzinnige spiritualiteit aan de andere kant. Beide stromingen groeien en bloeien, maar er zit ook leven en beweging in en we weten nog niet waar het naar toe gaat.
De weg die Ter Schegget ging en wees was in ieder geval een andere en in mijn ogen een meer hoopgevende. Zowel voor de gemeente als voor de samenleving. Misschien dat het boekje van Wilken Veen er toe bijdraagt dat we het weer proberen en volhouden op deze wijze en op deze (smalle) weg. Het is in ieder geval een goede en brede, zij het misschien wat schools-correcte inleiding in Ter Scheggets theologisch denken. Hopelijk werkt het inspirerend en bemoedigend en blijft deze theologie niet achter in het verleden.
Wilken Veen, De zachtmoedige revolutie, in de theologie van G. H. ter Schegget. Narratio 2007. ISBN 90 5263 238 4.
Uit: In de Waagschaal, Nieuwe Jaargang 36. 2007 Nr. 10