Dorothee Sölle, ter herinnering
Eind april overleed de Duitse theologe Dorothee Sölle. Zij werd 73 jaar. Niet jong meer, niet oud nog, maar immer jeugdig, leek het wel.
'Zuiver in de leer' was Sölle zeker niet, althans gemeten aan Calvijn en Barth. Die traditie sprak haar niet erg aan en haar verzet er tegen hoort niet tot het meest overtuigende deel van haar theologie. Omgekeerd gold dat ook voor veel representanten van die traditie ten opzichte van haar. Toch heb ik haar bewonderd en haar boeken en bundels een tijd lang graag en met een zekere gretigheid gelezen. Wat zij te bieden had was in ieder geval springlevende en een heel sensitieve theologie. Sterk maatschappij-betrokken ook. Dat hielp en inspireerde in de vragen en verlegenheden van de jaren zeventig en tachtig. Daarbij had zij een gevoelig oog en opende ze je de ogen voor wat ze wel noemde 'de subjectiviteit van het subject' of in gewoner woorden hoe mensen eraan toe zijn in een wereld van welvaart enerzijds en gewelddadigheid anderzijds.
'Sympathie' is de titel van een van haar beste bundels uit 1978. Dat woord gebruikt ze als vertaling van het Griekse 'sum-patheia', hetgeen mee-lijden, mee-voelen betekent. Het is theologie van de affectiviteit, van een aangedaan en bewogen worden door het leed dat anderen treft en daarin groeien in kracht tot verzet en verandering. Het is passie-theologie, zouden we ook kunnen zeggen. Passie als lijden én als hartstochtelijke, alle dingen overwinnende liefde. Het doet aan Bonhoeffer denken met diens 'hineingerissenwerden in das messianische Leiden Gottes in Jesus Christus' Dat is voor Bonhoeffer gelóof en ook wel voor haar. In dat ondergáan van het lijden van deze tegenwoordige tijd is de mens christelijk en wordt hij menselijk. Weinig dingen komen haar dan ook onmenselijker voor als een bestaan dat immuun is of zich immuniseert voor het lijden en het onrecht in de wereld. Het apathische leven, de onverschilligheid. Zij zag het om zich heen in de Bondsrepubliek en ijverde als een zendelinge voor religie als transcendentie van de banaliteit en de zelfgenoegzaamheid van het bestaan. Daarbij was ze 'toevallig', zij het zeer overtuigend, christen.
Bij Sölle als theologe geen eindeloos rondcirkelen in wetenschappelijk-theologische circuits, maar een zelfstandig en intelligent denken en schrijven in reactie en antwoord op de uitdagingen waarvoor we ons in het maatschappelijk en persoonlijk bestaan gesteld zien. Dat laatste had ze in wezen met Barth gemeen die de theologie ook beoefende in antwoord op het Woord, als 'Wort zur Sache und Wort zur Lage', hoe zeer dat ook teloor dreigt te gaan als we het 'corpus barthianum' op de wetenschappelijke snijtafel leggen en Barth, haast dwangmatig, 'historiserend' lezen en interpreteren in plaats vanuit de vraag: wat zegt de godgeleerde Barth óns, die nu zelf moeten spreken?
Ik was met At Polhuis (zie zijn artikel in dit nummer) deelnemer aan het Barth-symposion in Emden begin mei en ben er niet in alle opzichten vrolijker van geworden. Wat we met de bijbel niet meer mogen, willen we die recht doen, gebeurt nu met het werk van Barth. Het fenomeen Barth werd daar kundig, dat wél, geanalyseerd en wetenschappelijk 'fest-und kaltgestellt'. Het geestes-historisch verschijnsel Barth en níet Barth als verschijning, Barth in zijn epifanie (om met Levinas te spreken), die ons in zijn woord aanspreekt, uitdaagt en op een vruchtbare wijze te denken geeft.
Dat doet Sölle op haar wijze zeker ook, maar het wringt bij het type theologie dat zij voorstond dan haast altijd met de academische theologie. Daarin verwierf ze zich in Duitsland dan ook nauwelijks een erkende plaats. Dat is wel aan haar vrouw-zijn toegeschreven, maar m.i. speelt dat hooguit een ondergeschikte rol. Het is het genre theologie waarmee de academie doorgaans geen raad weet. Theologie vanuit de kerkelijke en maatschappelijke praxis bedreven én daarop betrokken. Dat maakt de mannen van de wetenschap kopschuw. Het is en was in Nederland niet anders. Men herinnert zich hoe moeizaam het bij Ter Schegget, die zich qua theologische stijl en maatschappelijke betrokkenheid met Sölle laat vergelijken, tot een hoogleraarspost kwam. We houden daar niet zo van die geprofileerde en geëngageerde figuren. En misschien de meest gelezen Nederlandse theoloog van de twintigste eeuw Noordmans promoveerde zelfs niet en bleef levenslang dorpsdominee. We moeten dit niet te tragisch nemen, al werpt het een ietwat bedenkelijk licht op veel universitaire theologie.
Nieuw is dat niet, maar het lijkt er niet beter op te worden met al die beroepstheologen, die met kerk en geloof in hun vak geen relatie hebben. Het is zeker niet verkeerd dat theologische studenten wat opsnuiven van die wetenschappelijke theologie, maar het is niet genoeg om als predikant een beetje theologisch te kunnen denken. Daarvoor moet men ter schole bij theologen van het type Dorothee Sölle en niet alleen bij het type, maar ook bij deze theologe zelf kan men de smaak te pakken krijgen.
Eén keer maakte ik Sölle mee als spreekster in de studentengemeente in Amsterdam. Het zal omstreeks 1980 geweest zijn. Een fragiele, maar markante verschijning. Een boeiende inleiding, gevolgd door heftige politieke discussies. Dat laatste was in die tijd en op die plaats niet ongewoon. Wat wel ongewoon was, was dat Sölle aan het eind van de bijeenkomst zei: 'Ich möchte mit Ihnen beten'. Dat waren de daar verzamelde oecumenische studenten en predikanten niet meer gewend. Maar zij deed het. Ik zal me Dorothee Sölle herinneren als deze vrije en oprechte vrouw.
(mei 2003)
'Zuiver in de leer' was Sölle zeker niet, althans gemeten aan Calvijn en Barth. Die traditie sprak haar niet erg aan en haar verzet er tegen hoort niet tot het meest overtuigende deel van haar theologie. Omgekeerd gold dat ook voor veel representanten van die traditie ten opzichte van haar. Toch heb ik haar bewonderd en haar boeken en bundels een tijd lang graag en met een zekere gretigheid gelezen. Wat zij te bieden had was in ieder geval springlevende en een heel sensitieve theologie. Sterk maatschappij-betrokken ook. Dat hielp en inspireerde in de vragen en verlegenheden van de jaren zeventig en tachtig. Daarbij had zij een gevoelig oog en opende ze je de ogen voor wat ze wel noemde 'de subjectiviteit van het subject' of in gewoner woorden hoe mensen eraan toe zijn in een wereld van welvaart enerzijds en gewelddadigheid anderzijds.
'Sympathie' is de titel van een van haar beste bundels uit 1978. Dat woord gebruikt ze als vertaling van het Griekse 'sum-patheia', hetgeen mee-lijden, mee-voelen betekent. Het is theologie van de affectiviteit, van een aangedaan en bewogen worden door het leed dat anderen treft en daarin groeien in kracht tot verzet en verandering. Het is passie-theologie, zouden we ook kunnen zeggen. Passie als lijden én als hartstochtelijke, alle dingen overwinnende liefde. Het doet aan Bonhoeffer denken met diens 'hineingerissenwerden in das messianische Leiden Gottes in Jesus Christus' Dat is voor Bonhoeffer gelóof en ook wel voor haar. In dat ondergáan van het lijden van deze tegenwoordige tijd is de mens christelijk en wordt hij menselijk. Weinig dingen komen haar dan ook onmenselijker voor als een bestaan dat immuun is of zich immuniseert voor het lijden en het onrecht in de wereld. Het apathische leven, de onverschilligheid. Zij zag het om zich heen in de Bondsrepubliek en ijverde als een zendelinge voor religie als transcendentie van de banaliteit en de zelfgenoegzaamheid van het bestaan. Daarbij was ze 'toevallig', zij het zeer overtuigend, christen.
Bij Sölle als theologe geen eindeloos rondcirkelen in wetenschappelijk-theologische circuits, maar een zelfstandig en intelligent denken en schrijven in reactie en antwoord op de uitdagingen waarvoor we ons in het maatschappelijk en persoonlijk bestaan gesteld zien. Dat laatste had ze in wezen met Barth gemeen die de theologie ook beoefende in antwoord op het Woord, als 'Wort zur Sache und Wort zur Lage', hoe zeer dat ook teloor dreigt te gaan als we het 'corpus barthianum' op de wetenschappelijke snijtafel leggen en Barth, haast dwangmatig, 'historiserend' lezen en interpreteren in plaats vanuit de vraag: wat zegt de godgeleerde Barth óns, die nu zelf moeten spreken?
Ik was met At Polhuis (zie zijn artikel in dit nummer) deelnemer aan het Barth-symposion in Emden begin mei en ben er niet in alle opzichten vrolijker van geworden. Wat we met de bijbel niet meer mogen, willen we die recht doen, gebeurt nu met het werk van Barth. Het fenomeen Barth werd daar kundig, dat wél, geanalyseerd en wetenschappelijk 'fest-und kaltgestellt'. Het geestes-historisch verschijnsel Barth en níet Barth als verschijning, Barth in zijn epifanie (om met Levinas te spreken), die ons in zijn woord aanspreekt, uitdaagt en op een vruchtbare wijze te denken geeft.
Dat doet Sölle op haar wijze zeker ook, maar het wringt bij het type theologie dat zij voorstond dan haast altijd met de academische theologie. Daarin verwierf ze zich in Duitsland dan ook nauwelijks een erkende plaats. Dat is wel aan haar vrouw-zijn toegeschreven, maar m.i. speelt dat hooguit een ondergeschikte rol. Het is het genre theologie waarmee de academie doorgaans geen raad weet. Theologie vanuit de kerkelijke en maatschappelijke praxis bedreven én daarop betrokken. Dat maakt de mannen van de wetenschap kopschuw. Het is en was in Nederland niet anders. Men herinnert zich hoe moeizaam het bij Ter Schegget, die zich qua theologische stijl en maatschappelijke betrokkenheid met Sölle laat vergelijken, tot een hoogleraarspost kwam. We houden daar niet zo van die geprofileerde en geëngageerde figuren. En misschien de meest gelezen Nederlandse theoloog van de twintigste eeuw Noordmans promoveerde zelfs niet en bleef levenslang dorpsdominee. We moeten dit niet te tragisch nemen, al werpt het een ietwat bedenkelijk licht op veel universitaire theologie.
Nieuw is dat niet, maar het lijkt er niet beter op te worden met al die beroepstheologen, die met kerk en geloof in hun vak geen relatie hebben. Het is zeker niet verkeerd dat theologische studenten wat opsnuiven van die wetenschappelijke theologie, maar het is niet genoeg om als predikant een beetje theologisch te kunnen denken. Daarvoor moet men ter schole bij theologen van het type Dorothee Sölle en niet alleen bij het type, maar ook bij deze theologe zelf kan men de smaak te pakken krijgen.
Eén keer maakte ik Sölle mee als spreekster in de studentengemeente in Amsterdam. Het zal omstreeks 1980 geweest zijn. Een fragiele, maar markante verschijning. Een boeiende inleiding, gevolgd door heftige politieke discussies. Dat laatste was in die tijd en op die plaats niet ongewoon. Wat wel ongewoon was, was dat Sölle aan het eind van de bijeenkomst zei: 'Ich möchte mit Ihnen beten'. Dat waren de daar verzamelde oecumenische studenten en predikanten niet meer gewend. Maar zij deed het. Ik zal me Dorothee Sölle herinneren als deze vrije en oprechte vrouw.
(mei 2003)