Galaten 5: 13-23
Vrijheid heeft bij Paulus een uitgesproken positieve klank. Daar gaat het uiteindelijk om dat we vrije mensen zijn; mensen die in vrijheid zichzelf zijn, niet onderworpen aan vreemde machten. Aan machten die hen vervréemden van zichzelf, zodat ze aan zichzelf niet toekomen.
Tot vrijheid zijt ge geroepen, broeders en zusters, horen we Paulus zeggen in vers 13 van Galaten 5. Om waarlijk vrij te zijn heeft Christus ons vrijgemaakt; laat u daarom niet opnieuw een slavenjuk opleggen, heeft hij al eerder gezegd.
Tot vrijheid bevrijde mensen! Maar let wel, zegt de apostel, 'laat die vrijheid geen aanleiding, geen vrijbrief voor het vlees zijn, máar dient elkander door de liefde.'
De vrijheid heeft haar maatstaf in de liefde. Nooit is vrijheid vrijheid om het kwade te doen. Dat mag toch duidelijk zijn. Want in het doen van het kwade, in de zonde gaat de vrijheid teloor en gaan de mens en de menselijkheid te gronde.
'Een ieder, die de zonde doet, is een slaaf van de zonde', hoorden we in het evangelie van Johannes. Want de zonde is behalve een daad ook een macht, een macht die ons - inderdaad- van onszelf vervreemdt, die ons gevangen neemt, op sleeptouw neemt. Paulus zegt het tamelijk grof en met het nodige sarcasme in vers 15: 'Indien ge elkaar bijt en wel kunt vreten, pas dan op, dat ge niet elkaar verslonden wordt.' De liefdeloosheid is het einde van de vrijheid. Vrijheid en liefde zijn innig met elkaar verbonden. De vrije mens is de liefhebbende mens en de liefhebbende mens is de vrije mens.
Ons, mij althans, klinkt dat toch wel verrassend in de oren. En dat komt, denk ik, omdat zich daarin een verschil manifesteert met de klassiek-griekse opvatting van vrijheid die tot in onze dagen het vrijheidsbegrip bepaalt en beheerst. In de Griekse wereld, in het oude Athene, stond dat begrip vrijheid (het is hetzelfde woord als in het NT: 'eleuthería') in scherpe tegenstelling tot de status van de slaaf; de slaaf, die het eigendom is van een ander en die niet de beschikking over zichzelf heeft. De slaaf kan niet zelf uitmaken wat hij doet en daarin wie hij zijn wil. Hij is niet vrij, maar onderworpen, onderhorig aan een ander. Vrijheid is in deze samenhang een zich losmaken van de ander, een zich emanciperen, om zo over zichzelf te kunnen beschikken.
Zo kennen en gebruiken wij dat woord vrijheid ook nog. De mens (of het volk) die zijn lot in eigen handen neemt en doet wat hij of zij wil-die geldt als vrij. Vrijheid als zelfbeschikking dus.
Daar moeten we zeker niet geringschattend over doen, zoals in christelijke kring nog wel eens voorkomt. Het is wezenlijk voor mijn vrijheid dat ik mezelf ben tegenover de druk der omstandigheden en onafhankelijk van de wil van anderen; dat ik me door niemand de wet laat voorschrijven. Dat Griekse element van de zelfbeschikking, dat in onze tijd met name de humanisten zo hoog in het vaandel hebben geschreven, moeten we zeker niet uit onze vrijheidsopvatting verwijderen. Maar tegelijk moeten we zeggen en goed zien dat die zelfbeschikking of zelfbepaling toch niet de kern is van de vrijheid. Op het spoor van Paulus en van het evangelie kunnen we vrijheid niet verstaan als volstrekte ónafhankelijkheid van de ander, als strikte autonomie. We verlaten met dat begrip vrijheid niet de contekst van de mede-menselijkheid. Integendeel: juist in die contekst van het samen-mens-zijn zal die vrijheid zich moeten bewijzen en actualiseren.
'Dient elkaar door de liefde', dat is de inhoud en de gedragswijze van de vrijheid waartoe Christus ons bevrijd heeft. Vrijheid is vrijheid in de afhankelijkheid van mensen van elkaar. Mensen zijn op elkaar aangewezen, met elkaar verbonden en hebben voortdurend met elkaar te maken. Dat dat niet altijd gemakkelijk is en geen onverdeeld pleziertje hoef ik u niet te vertellen. Het wil nog wel eens uit de hand lopen. Het is dan ook een permanente verleiding om aan die situatie te ontkomen. Vrij-zijn vatten we maar al te graag en gretig op als een vrij-zijn van zorgen en plichten, van de moeiten en lasten van het leven tussen de mensen; althans van de lastige en de moeilijke mensen, en dat zijn er altijd wel een paar!
Nu, ook daar wil ik niet te veel kwaad van zeggen, maar het is toch niet erg realistisch en bepaald ook niet de strekking van het evangelie. Het leven is geen doorlopende vakantie en het leven van de in Christus bevrijden is dat evenmin.
De vrijheid die Paulus voor ogen staat is een vrijheid in de zorgen en de plichten, in het alledaagse en vaak zo vermoeiende en belastende leven tussen de mensen en met de dingen. Je kunt hier ook zeggen: het gaat in het christendom op het spoor van Paulus om de vrijheid van het lichamelijke bestaan. Om de verlossing van ons lichaam, zoals hij het ergens anders zegt (in Rom. 8), en dat is geen verlossing uit de lichamelijheid van het bestaan, maar van het bestaan in zijn lijfelijkheid, zijn feitelijkheid, zijn afhankelijkheid van mensen en dingen, van voedsel en genegenheid, van lucht en licht en liefde.
Want lichaam staat voor afhankelijkheid, kwetsbaarheid, behoefte en begeerte, kortom het is ons bestaan als zijnde aangewezen op de ander en het andere. Dat is niet erg, dat is in wezen zelfs goed. Want dat we kwetsbaar zijn behoeft nog niet te betekenen dát we elkaar dan ook kwetsen en dat we ons dus voortdurend moeten pantseren tegen kwetsuren en bedreigingen; en dat we voedsel en drinken nodig hebben betekent nog niet dat we ook honger of dorst lijden en dat ons leven opgaat in het veroveren en veiligstellen van onze welvaart. Zeker, daar lijkt het wel eens op als we het wat breder zien dan ons persoonlijk bestaantje. We moeten ons pantseren tegen aanslagen en bedreigingen, verzekeren tegen onheil en armoede, persoonlijk en collectief. In zo'n wereld leven we. Geen mooie en goede wereld. Geen wereld waarin we al helemaal onszelf kunnen zijn in vrijheid. Maar dat bestaan dat we elke dag leven, móeten leven is ertoe bestemd bevrijd te worden tot vrijheid, 'tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods' zegt Paulus op diezelfde plaats in Rom. 8.
Vrijheid is onze bestemming, onze toekomst, maar hier mag gelden dat deze onze toekomst zich al realiseert in het heden. In de kracht van dit komende mogen en kunnen we nu al als vrije mensen leven. Mensen die zich niet laten knechten, intimideren of op sleeptouw laten nemen, die de moed erin houden en die handelen en wandelen in de liefde waarmee zij zich in Christus geliefd mogen weten. Want vrijheid kan toch niet de zoveelste en altijd weer vergeefse poging zijn om aan het reële, gewone, aardse leven te ontsnappen. Het is juist leven en jezelf zijn temidden van de mensen, in maatschappij, gezin, werk en ja dan ook in vakantie en vrije tijd. Want ook daar is het nog niet altijd zo eenvoudig om echt vrij en gewoon jezelf te zijn.
Vrijheid realiseert zich in het dienen van elkaar door de liefde. In de liefde heeft de vrijheid haar maatstaf en is ze ook in haar element. En daar gaat niets boven uit. Ook de glorie van de kinderen Gods gaat daar niet bovenuit, maar die zal juist daarin openbaar worden. Dit in vrijheid dienende leven zal gekroond worden met heerlijkheid.
'Dient elkander door de liefde'. Dat is de koninklijke weg van de vrijheid. 'Want', vervolgt Paulus, 'de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.'
Dat is overigens toch wel eigenaardig en opmerkelijk. Daar hebben we dan toch weer de Wet terug, terwijl Paulus in die hele brief aan de Galaten zo ongemeen fel van leer trok, née, toch niet tegen de wet als zodanig, maar tegen de functie van de Wet en de wetsbetrachting. Tegen de wet als de weg tot gerechtigheid, tot vrijheid. Die weg van de wetsbetrachting als heilsweg loopt dood, is in Christus doodgelopen. De wet als middel tot zelfrechtvaardiging en zelfverwerkelijking, als de weg tot bevrijding, wordt door Paulus scherp en met alle gewenste duidelijkheid afgewezen, maar -wat het ook wel ingewikkeld maakt- niet de wet als de weg ván de bevrijding! De wet (of de thora) die de wegen der vrijheid wijst en ontsluit en waarvan de liefde de samenvatting en de spits is.
We laten dus de Wet (we kunnen ook zeggen: Mozes en de profeten) vanuit het evangelie niet achter ons als een afgedane zaak, maar we horen en lezen vanuit onze bevrijding in Christus de Wet opnieuw, als een richtlijn voor onze handel en wandel, niet meer en niet minder, als een ons gewezen en beproefde weg ons niet opnieuw te verstrikken in de netten van het kwade, als 'een regel der dankbaarheid' zeiden en zeggen we in het gereformeerd protestantisme.
Vrijheid is inderdaad maar niet een 'doen wat ge maar wenst'. Vrijheid heeft in een christelijk verband niets van willekeur. Vrijheid is maar niet een slag in de lucht of erger en waarschijnlijker: een slag in het gelaat van de ander. De vrijheid luistert aandachtig naar de wet. Het is niet de eigen wil doen, of de eigen eigen weg gaan, maar -schijnbaar tegenstrijdig- juist vragen en zoeken naar Góds wil en Gods weg met ons en de wereld. En het wonder is dat we juist daarin in vrijheid tot onszelf komen.
Wie voor alle dingen Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid zoekt vindt daarin ook zichzelf- als een vrij en tot vrede gekomen mens.
AMEN
Tot vrijheid zijt ge geroepen, broeders en zusters, horen we Paulus zeggen in vers 13 van Galaten 5. Om waarlijk vrij te zijn heeft Christus ons vrijgemaakt; laat u daarom niet opnieuw een slavenjuk opleggen, heeft hij al eerder gezegd.
Tot vrijheid bevrijde mensen! Maar let wel, zegt de apostel, 'laat die vrijheid geen aanleiding, geen vrijbrief voor het vlees zijn, máar dient elkander door de liefde.'
De vrijheid heeft haar maatstaf in de liefde. Nooit is vrijheid vrijheid om het kwade te doen. Dat mag toch duidelijk zijn. Want in het doen van het kwade, in de zonde gaat de vrijheid teloor en gaan de mens en de menselijkheid te gronde.
'Een ieder, die de zonde doet, is een slaaf van de zonde', hoorden we in het evangelie van Johannes. Want de zonde is behalve een daad ook een macht, een macht die ons - inderdaad- van onszelf vervreemdt, die ons gevangen neemt, op sleeptouw neemt. Paulus zegt het tamelijk grof en met het nodige sarcasme in vers 15: 'Indien ge elkaar bijt en wel kunt vreten, pas dan op, dat ge niet elkaar verslonden wordt.' De liefdeloosheid is het einde van de vrijheid. Vrijheid en liefde zijn innig met elkaar verbonden. De vrije mens is de liefhebbende mens en de liefhebbende mens is de vrije mens.
Ons, mij althans, klinkt dat toch wel verrassend in de oren. En dat komt, denk ik, omdat zich daarin een verschil manifesteert met de klassiek-griekse opvatting van vrijheid die tot in onze dagen het vrijheidsbegrip bepaalt en beheerst. In de Griekse wereld, in het oude Athene, stond dat begrip vrijheid (het is hetzelfde woord als in het NT: 'eleuthería') in scherpe tegenstelling tot de status van de slaaf; de slaaf, die het eigendom is van een ander en die niet de beschikking over zichzelf heeft. De slaaf kan niet zelf uitmaken wat hij doet en daarin wie hij zijn wil. Hij is niet vrij, maar onderworpen, onderhorig aan een ander. Vrijheid is in deze samenhang een zich losmaken van de ander, een zich emanciperen, om zo over zichzelf te kunnen beschikken.
Zo kennen en gebruiken wij dat woord vrijheid ook nog. De mens (of het volk) die zijn lot in eigen handen neemt en doet wat hij of zij wil-die geldt als vrij. Vrijheid als zelfbeschikking dus.
Daar moeten we zeker niet geringschattend over doen, zoals in christelijke kring nog wel eens voorkomt. Het is wezenlijk voor mijn vrijheid dat ik mezelf ben tegenover de druk der omstandigheden en onafhankelijk van de wil van anderen; dat ik me door niemand de wet laat voorschrijven. Dat Griekse element van de zelfbeschikking, dat in onze tijd met name de humanisten zo hoog in het vaandel hebben geschreven, moeten we zeker niet uit onze vrijheidsopvatting verwijderen. Maar tegelijk moeten we zeggen en goed zien dat die zelfbeschikking of zelfbepaling toch niet de kern is van de vrijheid. Op het spoor van Paulus en van het evangelie kunnen we vrijheid niet verstaan als volstrekte ónafhankelijkheid van de ander, als strikte autonomie. We verlaten met dat begrip vrijheid niet de contekst van de mede-menselijkheid. Integendeel: juist in die contekst van het samen-mens-zijn zal die vrijheid zich moeten bewijzen en actualiseren.
'Dient elkaar door de liefde', dat is de inhoud en de gedragswijze van de vrijheid waartoe Christus ons bevrijd heeft. Vrijheid is vrijheid in de afhankelijkheid van mensen van elkaar. Mensen zijn op elkaar aangewezen, met elkaar verbonden en hebben voortdurend met elkaar te maken. Dat dat niet altijd gemakkelijk is en geen onverdeeld pleziertje hoef ik u niet te vertellen. Het wil nog wel eens uit de hand lopen. Het is dan ook een permanente verleiding om aan die situatie te ontkomen. Vrij-zijn vatten we maar al te graag en gretig op als een vrij-zijn van zorgen en plichten, van de moeiten en lasten van het leven tussen de mensen; althans van de lastige en de moeilijke mensen, en dat zijn er altijd wel een paar!
Nu, ook daar wil ik niet te veel kwaad van zeggen, maar het is toch niet erg realistisch en bepaald ook niet de strekking van het evangelie. Het leven is geen doorlopende vakantie en het leven van de in Christus bevrijden is dat evenmin.
De vrijheid die Paulus voor ogen staat is een vrijheid in de zorgen en de plichten, in het alledaagse en vaak zo vermoeiende en belastende leven tussen de mensen en met de dingen. Je kunt hier ook zeggen: het gaat in het christendom op het spoor van Paulus om de vrijheid van het lichamelijke bestaan. Om de verlossing van ons lichaam, zoals hij het ergens anders zegt (in Rom. 8), en dat is geen verlossing uit de lichamelijheid van het bestaan, maar van het bestaan in zijn lijfelijkheid, zijn feitelijkheid, zijn afhankelijkheid van mensen en dingen, van voedsel en genegenheid, van lucht en licht en liefde.
Want lichaam staat voor afhankelijkheid, kwetsbaarheid, behoefte en begeerte, kortom het is ons bestaan als zijnde aangewezen op de ander en het andere. Dat is niet erg, dat is in wezen zelfs goed. Want dat we kwetsbaar zijn behoeft nog niet te betekenen dát we elkaar dan ook kwetsen en dat we ons dus voortdurend moeten pantseren tegen kwetsuren en bedreigingen; en dat we voedsel en drinken nodig hebben betekent nog niet dat we ook honger of dorst lijden en dat ons leven opgaat in het veroveren en veiligstellen van onze welvaart. Zeker, daar lijkt het wel eens op als we het wat breder zien dan ons persoonlijk bestaantje. We moeten ons pantseren tegen aanslagen en bedreigingen, verzekeren tegen onheil en armoede, persoonlijk en collectief. In zo'n wereld leven we. Geen mooie en goede wereld. Geen wereld waarin we al helemaal onszelf kunnen zijn in vrijheid. Maar dat bestaan dat we elke dag leven, móeten leven is ertoe bestemd bevrijd te worden tot vrijheid, 'tot de vrijheid van de heerlijkheid van de kinderen Gods' zegt Paulus op diezelfde plaats in Rom. 8.
Vrijheid is onze bestemming, onze toekomst, maar hier mag gelden dat deze onze toekomst zich al realiseert in het heden. In de kracht van dit komende mogen en kunnen we nu al als vrije mensen leven. Mensen die zich niet laten knechten, intimideren of op sleeptouw laten nemen, die de moed erin houden en die handelen en wandelen in de liefde waarmee zij zich in Christus geliefd mogen weten. Want vrijheid kan toch niet de zoveelste en altijd weer vergeefse poging zijn om aan het reële, gewone, aardse leven te ontsnappen. Het is juist leven en jezelf zijn temidden van de mensen, in maatschappij, gezin, werk en ja dan ook in vakantie en vrije tijd. Want ook daar is het nog niet altijd zo eenvoudig om echt vrij en gewoon jezelf te zijn.
Vrijheid realiseert zich in het dienen van elkaar door de liefde. In de liefde heeft de vrijheid haar maatstaf en is ze ook in haar element. En daar gaat niets boven uit. Ook de glorie van de kinderen Gods gaat daar niet bovenuit, maar die zal juist daarin openbaar worden. Dit in vrijheid dienende leven zal gekroond worden met heerlijkheid.
'Dient elkander door de liefde'. Dat is de koninklijke weg van de vrijheid. 'Want', vervolgt Paulus, 'de gehele wet is in één woord vervuld, in dit: gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.'
Dat is overigens toch wel eigenaardig en opmerkelijk. Daar hebben we dan toch weer de Wet terug, terwijl Paulus in die hele brief aan de Galaten zo ongemeen fel van leer trok, née, toch niet tegen de wet als zodanig, maar tegen de functie van de Wet en de wetsbetrachting. Tegen de wet als de weg tot gerechtigheid, tot vrijheid. Die weg van de wetsbetrachting als heilsweg loopt dood, is in Christus doodgelopen. De wet als middel tot zelfrechtvaardiging en zelfverwerkelijking, als de weg tot bevrijding, wordt door Paulus scherp en met alle gewenste duidelijkheid afgewezen, maar -wat het ook wel ingewikkeld maakt- niet de wet als de weg ván de bevrijding! De wet (of de thora) die de wegen der vrijheid wijst en ontsluit en waarvan de liefde de samenvatting en de spits is.
We laten dus de Wet (we kunnen ook zeggen: Mozes en de profeten) vanuit het evangelie niet achter ons als een afgedane zaak, maar we horen en lezen vanuit onze bevrijding in Christus de Wet opnieuw, als een richtlijn voor onze handel en wandel, niet meer en niet minder, als een ons gewezen en beproefde weg ons niet opnieuw te verstrikken in de netten van het kwade, als 'een regel der dankbaarheid' zeiden en zeggen we in het gereformeerd protestantisme.
Vrijheid is inderdaad maar niet een 'doen wat ge maar wenst'. Vrijheid heeft in een christelijk verband niets van willekeur. Vrijheid is maar niet een slag in de lucht of erger en waarschijnlijker: een slag in het gelaat van de ander. De vrijheid luistert aandachtig naar de wet. Het is niet de eigen wil doen, of de eigen eigen weg gaan, maar -schijnbaar tegenstrijdig- juist vragen en zoeken naar Góds wil en Gods weg met ons en de wereld. En het wonder is dat we juist daarin in vrijheid tot onszelf komen.
Wie voor alle dingen Gods koninkrijk en zijn gerechtigheid zoekt vindt daarin ook zichzelf- als een vrij en tot vrede gekomen mens.
AMEN