Genesis 18
Wie toch, broeders en zusters, is deze Abraham, die ons nu al weken in deze diensten boeit en bezighoudt? Niet zo gemakkelijk geven die verhalen hun geheim prijs. Het zijn best mooie en soms ook wel spannende verhalen, maar wat moeten en wat kunnen we ermee? Wat is de boodschap die er in verscholen ligt?
We doen een voorzichtige poging en zeggen om te beginnen: Abraham is een vreemdeling in een vreemd land. We hebben gehoord dat hij is weggeroepen en weggetrokken uit zijn land van herkomst, zijn vader en zijn familie achter zich heeft gelaten en een ongewisse toekomst tegemoet gaat in een land dat niet het zijne is en dat vooralsnog ook niet zal worden. Kanaaän wordt immers bewoond en behoort toe aan de Kanaänieten. Abraham is er hooguit een gast, een getolereerde allochtoon, een los lopende enkeling. Waaraan zal Abraham zijn identiteit ontlenen? Niet aan een stook land dat hij zijn eigendom mag noemen en waar hij vaste voet aan de grond krijgt; ook niet als een gerespecteerd lid van een stam of een volk waartoe hij behoort. Bodem en bloed kunnen zijn bestaan geen identiteit neer verlenen.
Wie is hij dan?Hij is geen heiden meer, maar leeft in de verwachting van een beloofde toekomst, die zich voor hem en zijn nageslacht zal openen. Maar het pijnlijke en kwellende is dat die toekomst vooralsnog leeg is. Hij heeft immers geen zoon,is al oud en ‘het gaat Sara niet meer naar de wijze der vrouwen’. Die belofte lijkt een loze belofte. Is hij niet de dupe van een illusie, die hij zich maakte? Die twijfel zal de vader van alle gelovigen allerminst vreemd geweest zijn.
In het gedeelte dat we vorige week lazen troffen we Abrahamlam aan zittend voor zijn tent op het heetst van de dag. Met niets omhanden. De dag is leeg als alle dagen en de toekomst al evenzeer. Ach, Abraham is wel rijk aan goud en zilver, aan schapen en runderen, knechten en slavinnen. Maar wat is de zin van al die rijkdom als die straks bij zijn gewisse dood verdeeld en verstrooid wordt en eigenlijk niemand ten goede komt?
Dan verschijnen hem die drie mannen en Abraham smeekt hen bijkans toch niet aan zijn tent voorbij te gaan, want deze gasten zullen zijn dag inhoud en zin geven. Abraham betoont zich dan ook een goed en gul gastheer, máár: hij is ook zelf als een gast die het hebben moet van de gunst en de genegenheid van deze schijnbaar toevallige voorbijgangers. Abraham heeft dan ook niets van een ‘grand seigneur’, van iemand die het breed heeft en het dan ook breed kan laten hangen. Nee, in al zijn rijkdom is hij als een arme die op een blijk van genade is aangewezen. ‘Ga toch niet aan mijn tent voorbij’ of, zoals er letterlijk staat: ‘Heer, wees toch zo goed uw dienaar, uw knecht niet voorbij te gaan’. Als een toegewijde, liefhebbende knecht is Abraham zo’n goede en royale gastheer en dan vult zich die lege en zinloze dag met sabbatsvreugde. We wanen ons in deze dorre steppe al in het beloofde land met een overvloed aan spijs en drank. Abraham heeft haast over niets de beschikking, niet over zichzelf, niet over zijn toekomst. Een oude man, bijna honderd jaar. Het zal ook hem niet meer gaan ‘naar de wijze der mannen’. Hij moet het helemaal hebben van wat de dag hem brengt aan verrassingen en gelegenheden. En zie, juist dan gaat de deur naar de toekomst open en worden zijn dagen en die van Sara vervuld: Sara zal voorzeker een zoon baren…
Maar zover is het nog niet. Tussen die sabbatsvrede bij de tent van Abraham en de geboorte van Izaäk schuift zich nog een verbijsterende geschiedenis: de verwoesting van de steden Sodom en Gomorra, waar ook Abrahams neef Lot zich gevestigd heeft. Die drie mannen waren naar die steden op weg, want de roep over hun zware zonden had zelfs de hemel bereikt en de Heer daalt af om met eigen ogen te zien of zij inderdaad gedaan hebben wat er van hen gezegd en beweerd wordt. ‘Ik wil het weten’, zegt hij tegen Abraham, die hem uitgeleide doet en die Hij betrekt in zijn voornemens en overwegingen. De Rechter van de ganse aarde gaat niet zonder meer af op een kwaad gerucht, maar Hij wil het toetsen op zijn waarheidsgehalte. Niettemin vreest Abraham het ergste. En dan volgt dat vrijmoedige, openhartige en ook gewiekste pleidooi van Abraham ten behoeve van Sodom. Bij voorbaat zinloos is dat niet. Deze God is niet onverbiddelijk en hij luistert, bereid tot concessies, naar zijn vriend Araham. Waarom zou hij anders een vriend hebben? God regeert de wereld, zoals er gezegd is, door het gebed van zijn gemeente en ook is er gezegd: God neemt zelfs zijn eeuwige besluiten op het allerlaatste moment. Abraham is hier de gestalte van de voor de wereld biddende gemeente. Hij komt op en steekt zijn nek uit voor het goddeloze Sodom ter wille van de rechtvaardigen die er mogelijk toch ook nog gevonden worden. Als het eer maar tien zijn zal Hij,God, de stad niet verwoesten ter wille van die tien. God spaart de stad en spaart de wereld omwille van de rechtvaardigen.
Waarom komt Abraham eigenlijk op voor dit Sodom? Had hij er dan belang bij? Nauwelijks. Ja misschien omdat zijn neef Lot daar woonde die hij het leven wilde redden, maar verder toch niet. Het optreden en het pleidooi van Abraham mogen we verstaan vanuit zijn roeping en bestemming, namelijk om tot een zegen te zijn voor alle volken en geslachten der aarde. Abraham leeft niet alleen voor zichzelf en de zijnen en dan haast onvermijdelijk ten koste van anderen, maar hij leeft ten gunste van die anderen, hun ten goede, hun tot zegen. Om daarin dan ook zelf gezegend te worden. Als een gastheer die zelf ook te gast mag zijn in zijn eigen huis. Daarin vindt Abraham, de aartsvader van Israël en alle gelovigen, zijn identiteit. Er zijn voor de ander in de toewijding van een onsentimentele liefde en daarin jezelf zijn.
De tekst roept verscheidene vragen op. Zo ook de vraag naar de aard van die slechtheid van Sodom en Gomorra. Dat is niet onmiddellijk duidelijk. Dat is in eerste instantie een kwestie van raden en gissen. Nu, dat hebben we dan ook gedaan. In de verbeelding van de traditie werden Sodom en Gomorra poelen van verderf, oorden van losbandigheid, waar de lage driften en hartstochten hoog oplaaiden. Plaatsen en namen verbonden met seksuele perversiteiten. Maar dat vindt niet zo veel steun in het Bijbelverhaal zelf. Zo horen we in het NT (Lucas 17) dat de inwoners van Sodom ‘aten en dronken, kochten en verkochten, plantten en bouwden’. Dat zijn toch alleszins eerbare activiteiten. Daar steekt toch geen kwaad in. Het betreft hier nijvere en welvarende steden die voorzien in hun eigen onderhoud en hun eigen voortbestaan. Ze kunnen zichzelf uistekend redden. De mensen werken er hard en leven er goed van. Wat is daar zo verkeerd aan? Het bezoek van die mannen zal daar uitsluitsel over moeten geven.
Lot begroet deze vreemdelingen bij de poort ontvangt hen in zijn huis. Gastvrij, het moet gezegd, al gaat het er wat soberder toe dan bij de tent van Abraham. Ongezuurde koeken zet Lot zijn gasten voor Dat is toch woestijnproviand en dat in die zo welvarende stad. Lot is een wat schriele Abraham, niettemin een goed gastheer. Het is tenslotte niet niks om twee wildvreemden in je huis te herbergen. Daar is moed voor nodig. Zeker hier in Sodom, want er ontstaat al snel een massale oploop voor het huis van Lot. Mannen, jong en oud, die die ongewenste vreemdelingen letterlijk te lijf willen met hun boze lusten en losgeslagen driften.
Nu, in die grove en onheuse bejegening ontpopt Sodom zich als een uiterst ongastvrije stad. Het verdraagt en wenst geen vreemden in haar midden. Daar zijn die inwoners van Sodom niet van gediend. Anders dan Abraham (en in scherp contrast met hem) willen ze over zichzelf en hun eigen toekomst de beschikking hebben en zich niet laten storen en verrassen door de komst van vreemdelingen. Sodom veracht en verguist de komende, de op hen toekomende mens, die mogelijk een nieuwe en andere toekomst met zich meebrengt. Levend zonder deze toekomstverwachting heeft deze stad, deze samenleving dan ook geen toekomst. Ze is zichzelf genoeg en daarom is het dan ook genoeg geweest. De heilzame orde van Gods Wet en Gods weg is er verstoord en omgekeerd en daarom worden die steden nu zelf omgekeerd. Geoordeeld in hun zelfgenoegzaamheid en mensvijandigheid.
Dat is hard en dat is erg, maar we moeten en kunnen het niet mooier maken dan het is. De goddelijke maat is vol.
Is er dan toch nog enige troost te putten uit dit verbijsterende verhaal van Sodoms verwoesting en ondergang? Nu, het mag ons niet ontgaan dat dit verhaal als het ware is ingelijst in de geschiedenis van Abraham. Abraham staat aan het begin, pleitend voor Gods aangezicht ten behoeve van Sodom en hij staat ook aan het eind, zwijgend en ziende. ‘En God gedacht Abraham’,staat er dan. Hij gaat verder met deze rechtvaardige, die bidt en pleit voor de wereld en die lijdt en bukt onder de schuld van de wereld. In en door deze rechtvaardige heeft de wereld toekomst.
AMEN