Genesis 9: 8-17

Faust, de hoofdpersoon in het gelijknamige en beroemde theaterstuk van Johann Wolfgang Goethe, streeft ernaar te weten ‘was die Welt im innersten zusammenhält’. Wat houdt de wereld van binnenuit bijeen en in stand, zodat ze niet terugvalt en uiteenvalt in een baaierd van chaos en blind geweld?Met enigszins andere woorden: wat is het wat de wereld bewoonbaar maakt, zodat de mens er veilig en in vrede kan leven?


Nu, op die vraag van Faust -en van menig denkend en vragend mens- geeft de bijbel mijns inziens een principieel antwoord. Het is het verbond van God met zijn schepping dat de wereld bijeenhoudt. Daarvan horen we in het voorgelezen stukje uit Genesis 9. God zweert -al eerder bij zichzelf, in hoofdstuk 8- en nu ook ten overstaan van Noach en zijn nageslacht: ‘Nooit weer zal een watervloed al wat leeft overspoelen, nooit meer zal een zondvloed de aarde verdelgen’. Om het te zeggen of te zingen met de psalmist: ‘Niet altoos zal Hij twisten, niet eeuwig zal Hij toornen’. Er is een grens aan Gods maar al te gerechtvaardige toorn, want de mensheid heeft het er naar gemaakt, maar onbegrensd en van geslacht tot geslacht is zijn barmhartigheid waarin Hij de mens en de mensheid nieuwe levenskansen geeft. Altijd weer. Dat is, dunkt me, een hoofdlijn in de bijbelse geschiedenis. ‘Hij doet ons niet naar onze zonden en vergeldt ons niet naar onze ongerechtigheden’, om nogmaals die Psalm 103 te citeren.


Ik hoef het u niet te vertellen, maar het gaat in de wereld en de wereldgeschiedenis bepaald niet zachtzinnig en vreedzaam toe (en ook de bijbel is geen softe literatuur.) De wereldgeschiedenis is een verhaal van onrecht en geweld, van list en leugen, van honger, oorlog en ondergang. Het lijkt soms dat het gaat van ramp naar ramp, van catastrofe naar catastrofe, tot het allemaal uitloopt op de grote catastrofe, de grote zondvloed, die alles wegvaagt en die alles zinloos maakt. De twintigste eeuw heeft ons het nodige te verduren gegeven aan dreigende en ook aan ons overkomende catastrofes. En wie zegt dat die zich in de eenentwintigste eeuw niet nog grootschaliger en intensiever kunnen herhalen! Kunnen we eigenlijk enigszins vrolijk en opgewekt leven anders dan in het besef en het vertrouwen van het ‘na ons de zondvloed’? Laat ons dus eten en drinken, want morgen, morgen sterven wij.


Dwaasheid of cynisme zonder meer hoeft dat overigens niet te zijn. Het getuigt ook wel van een ontroerende menselijkheid dat de mens kan lachen en zingen, eten en drinken, feestvieren en minnen op het smalle strookje grond en het korte streepje tijd dat hem gegeven is. Dat is in zekere zin zijn positie als schepsel, de ‘condition humaine’. Het schepsel is ‘iets… op de rand van het niets’. Zo leert ons de bijbel al in het eerste hoofdstuk. Ons bestaan als schepselen is hachelijk, want het hangt boven de afgrond van het niet-zijn. Maar toch we hoeven daar niet al te nerveus van te worden. Want we mogen weten en geloven dat dit ons wankele, kwetsbare en daarom ook zo kostbare leven gedragen en gestut wordt door het trouwverbond van God met zijn schepping. Daarom eten we ons brood met vreugde en drinken we onze wijn met een vrolijk hart, om het met de Prediker te zeggen. ‘Want dat heeft God allang zo gewild’,voegt hij eraan toe. We doen dat weliswaar niet als heidenen, die zich al gauw een roes drinken aan de wijn van het leven, maar als in hun heidendom gestoorde mensen, die het verbond en het vergoten bloed van de Mensenzoon indachtig zijn en die de beker, het glas wijn heffen als een toast op de verrijzenis van alle verdrukten en vernederden.


Het verbond. Dat is zonder twijfel een kernwoord in de Schrift, een kernzaak. Maar het behoeft toch wat nadere uitleg. Het initiatief komt daarbij van buiten, hoe ergerlijk misschien ook, maar God sluit een verbond. Het is niet onze keuze, niet ons initiatief. Wij blijven maar morren en ruzieën, elkaar bestoken en beoorlogen tot we er letterlijk bij meervallen, tenzij er van hoger hand wordt ingegrepen. Hier bij Noach is het een verbond van God met het hele mensengeslacht en de ganse aarde, bij Abraham en op de Sinaï met het volk Israël en tenslotte in de Messias Jezus met Israël en de volken, met Joden én heidenen, met rechtvaardigen én onrechtvaardigen, ja, ook en juist met zogeheten zondaren, met verloren zonen en dochters. Zij die hun leven verprutst en verspeeld hebben, zich op doodlopende wegen bevinden, krijgen in hem een nieuwe levenskans, een nieuwe naam, een nieuwe toekomst. En dat doordat hij zichzelf aan hun lot verbonden heeft en hun doodlopende wegen omgekeerd heeft.


Zeker in dat laatste geval spreken we van het genadeverbond, bij Noach eerder van het trouwverbond. Het zijn relatieve verschillen, want ook bij Noach weet God maar al te goed dat Hij met zondaren te maken heeft. In een beslissend onderhoud met zichzelf zegt hij, in hoofdstuk 8, dat Hij de aardboden niet meer zal vervloeken ondanks dat ‘de mens slecht is vanaf zijn jeugd’. Het trouwverbond is ook daar al een genadeverbond. God waagt het met feilbare en steeds weer mislukkende mensen. Hij is getrouw en genadig. De menselijke ontrouw is althans geen laatste woord. God houdt de wereld in stand in weerwil van het menselijk falen. Dat is de troost, de bemoediging die besloten ligt in de naam en het verhaal van Noach, een naam die, ook naar de letter, ‘vertroosting’ betekent.


Het verbond draagt ons leven en houdt de toekomst open. Het schraagt ook de hele schepping. Het is er als het ware de verborgen binnenkant van, het gebinte van het wereldhuis. Als het verbond met wat het inhoudt aan verplichtingen, geboden en beloften niet geschonden wordt, maar gehouden, dan wordt de wereld om ons heen toegankelijk en aanlokkelijk terrein, betrouwbaar, bewoonbaar, zelfs genietbaar. Verbondstrouw -oftewel daadwerkelijke gerechtigheid- is het geheim van de wereld als goede en veilige schepping en van het samenleven in vrede en vreugde.


Liefde, maar dan als verantwoordelijkheid, kun je ook zeggen. Die houdt de wereld als menselijke wereld van binnenuit bijeen en in stand. ‘Wthout love’, zegt de onversneden humanist Erich Fromm,’the world couldn’t exist for a day’. (Zo hoor je het ook eens van een ander.) Wij horen en weten van Gods herderlijke zorg waarmee Hij instaat voor zijn schepping en zijn mensen. Die herderlijke liefde, ons het helderst en maximaal geopenbaard in de Messias Jezus, maakt het leven en alle dingen niet alleen draaglijk, maar zelfs goed, wezenlijk goed, en dat ook ondanks alle bitterheden, duistere raadsels en diepe schaduwen. Die schaduwen van armoede en ziekte, van eenzaamheid en miskenning, van verlies van levenskracht en sterven moeten kunnen die wezenlijke goedheid van het ons geschonken leven niet aantasten en het lof- en danklied niet doen verstommen. Zelfs als zij hun dierbaren begraven, zei men in de Oudheid van de christenen, zingen ze de lof van hun Heer. Dat moge hen ook nu nog kenmerken en onderscheiden.


Leven in het vertrouwen in het verbond dat JHWH Elohiem, de Here God in Noach, in Jezus met ons en onze wereld gesloten heeft en die niet laat varen het werk dat zijn hand begon. Daarmee zouden we voor vandaag kunnen volstaan, ware het niet dat het verbond van God net de mensen om voortzetting en analoge vormen vraagt in de omgang van mensen en volken met elkaar. In de lange afscheidsgesprekken van Jezus met zijn discipelen, die we vaak in deze tijd tussen Pasen en Pinksteren lezen, zegt Jezus: ‘Gelijk ik u heb liefgehad, zult gij elkaar liefhebben. Dat is mijn gebod’.


Ook in de samenleving van mensen en volken is het verbond van trouw en toewijding aan elkaar constitutief voor orde en vrede. Dat houdt ook hier de wereld bijeen en in stand, zodat ze niet uiteenvalt in wanorde en rechteloosheid. Het verbond heeft hier het karakter van een bindende en verplichtende afspraak. Liefst vastgelegd in een wet of instelling. Maar daaraan gaat vooraf dat mensen elkaar niet negeren of verketteren, maar elkaar aanspreken en eerbiedigen. Ook hun tegenstanders en zelfs hun vijanden, want juist met hen moet het tot een akkoord komen, willen we in vrede kunnen samenleven. Dat wil zeggen: niet ten koste van elkaar als concurrenten, maar elkaar ten goede als bondgenoten.


De inhoud van het verbond, van maatschappelijke convenanten en sociale contracten en tevens kern, de verborgen spil van het samenleven in broederschap en vrede is -in het groot en het klein- de verantwoordelijkheid van mensen voor elkaar. Die betekent dat mensen elkaar horen en zien, de ander opmerken, aandacht schenken, bijstaan of zelfs voor de ander instaan en opkomen in een soms riskante solidariteit. Een solidariteit die je reputatie kan schaden of je carrièrekansen. Maar voor vrede, menselijke waardigheid en menselijk geluk is en wordt altijd wel een prijs betaald of een offer gebracht. Dat kan niet te veel gevraagd zijn. Ze zijn die prijs meer dan waard. En wie zichzelf verliest in deze verantwoordelijkheid voor de ander en voor een menselijke toekomst zal niet vergeefs, maar waarlijk vruchtbaar en waarlijk menselijk leven.


We horen dat en leren dat in de school van Mozes en op de weg van Jezus.


AMEN

(c) Rens Kopmels