Het christendom staat ter discussie
In Delft werd er een bescheiden 'Interculturele dialoog' gevoerd waar vertegenwoordigers van verschillende religies hun zegje mochten zeggen: Christenen, Moslims, Joden, Hindoes en de Baha'i. Ik mocht dat doen namens de christenen. Wat hieronder volgt is een reflectie achteraf en wellicht tevens een indirect antwoord op wat Henk Buning aan de orde stelt in dit nummer over 'Religie bij Barth'
(In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 31 Nr.8. 15 juni 2002)
Toen ik voor die in deze context lastige opgave werd gesteld realiseerde ik me dat ik me onmogelijk als een aanhanger of apologeet van het christendom kon en ook niet wilde presenteren. Zo iets bestaat natuurlijk wel: christendom als cultuur of als religie. Ik wil er bepaald niet geringschattend over doen, maar ik ga het ook niet verdedigen. Ik zou er kritisch afstand toe willen bewaren en me er niet mee willen identificeren. Wél behoor ik publiekelijk en van harte tot de kerk en geloof ik met en in de kerk in het evangelie van Jezus Christus. Vandaar uit laat ik me gezeggen en kritiseren. Ook in mijn christelijke opvattingen en overtuigingen, in mijn gelóof. De waarheid heb ik niet in pacht. Dat heb ik vooral geleerd in de school van Karl Barth: het christendom als religie en als cultuur staat onder kritiek. Dáarin geloven we niet.
Ik ben dan ook geen christen om te allen tijde christelijke normen en waarden te verdedigen of te propageren. Principieel heb ik van mijn jeugd af aan moeite gehad met zich christelijk noemende politiek. Christelijke waarden en normen zijn niet per se verkeerd, maar ook lang niet altijd goed. Ze staan ter discussie! En dat niet sinds vandaag of gisteren, maar allereerst vanuit de bron van ons geloof en vervolgens ook vanuit de confrontatie met andere culturen en religies. De ons ongelijke mens stelt ons mens-zijn, inclusief onze normen en waarden, ter discussie, maar dat konden we al weten vanuit de luisterschool van de ons toevertrouwde Schriften. De zich in Christus openbarende God is ons verkondigd en verhaald als de 'gans Andere'. Dat is opnieuw actueel geworden in een multi-ethnische en multi-religieuze cultuur. Net zo min als we ons Gód kunnen toeëigenen (er is 'een oneindig kwalitatief onderscheid' tussen God en mens) moeten we de anderen aan ons gelijk willen maken. Daarin doen we de werkelijkheid van die andere mens geweld aan. Een gelijkheids-ideologie verdoezelt de heftige en pijnlijke verschillen tussen mensen en culturen. Het verhaal van de verschillende religies in hun verhouding tot elkaar is geen bloemrijk, maar eerder een bloedig verhaal. In religie is veel geïnvesteerd aan emotie en passie, van wat een cultuur, van wat mensen dierbaar is en wat ze tot het uiterste willen verdedigen, tot in de zelfopoffering toe! Dat levert eerder een geschiedenis van rivaliteit en agressie op dan een fraaie staalkaart van verheven voorstellingen en nobele aspiraties.
Men mist in zo'n interreligieuze dialoog in een nog altijd vriendelijk Hollands stadje als Delft de inbreng van, laten we zeggen, de 'atheïstische humanisten'. Ja, een vrijdenker in de traditie van de Dageraad had er eigenlijk ook bij moeten zijn. Zo iemand die op een ongezouten manier verklaart en uitlegt dat alle religie waan is en alleen maar ellende brengt. 'Het geloof is het grootste gif dat de mensheid over zichzelf heeft uitgestort', zei iemand een tijdje na 11 september. De IKON-pastor, Jacobine Geel, meende die uitspraak te moeten weerspreken of op zijn minst te nuanceren door in de Haagse Courant van 8 oktober te stellen dat 'God de grootste troost is die de mensheid ooit voor zichzelf heeft geschapen'. Voor haar heeft religie 'vele geuren en smaken', maar ze moet wel toegeven dat we de ambivalentie van de religie niet te boven komen. Nu, dat vrees ik ook.
Als het vanuit Christus niet tot een doorbraak van de religie als cultus van het eigene en verdediging van het eigen gelijk was gekomen (en het christelijk geloof niets meer dan 'een religie onder de religies' was) zou ik in onze westeuropese cultuurkring alleen 'humanist' kunnen en willen zijn. Maar de Schriften zijn te verstaan als anti-heidens en daarmee anti-religieus getuigenis. Religie wordt er doorbroken en opgeheven. Dat is het unieke in Israël's Heilige Schrift te midden van de godsdiensten der wereld. De Here God wil geen godsdienst, maar betrekt ons in zijn mensendienst. In de menselijkheid van de mens en de leefbaarheid van de wereld heeft Hij zijn eer gesteld. En Jezus is daarin de Messias van Israël en de Zoon van God dat hij niet zijn eigen eer zoekt, maar van zichzelf wegwijst naar de naaste en naar de oogst die te velde staat op de akker van de wereld.
Zeker, in deze gebroken vormen gaat het religieuze mee de toekomst in, maar het komt alles in een andere context te staan, in een messiaans verband. Het religieuze is dienstbaar en bruikbaar in de beweging van Gods mensenliefde, die in Christus de wereld intrekt en waarin de kerk als getuige en deelnemer betrokken wordt. Het in Christus gekritiseerde religieuze wordt dus niet radicaal uitgebannen, maar beërfd en meegenomen. We zijn niet anti-religieus. En wie dat fanatiek is, zie toe of hij of zij geen bedenkelijke religieuze kenmerken gaat vertonen.
Hoe staan we nu vanuit de kerk tegenover andere godsdiensten? Het is een tendens, ook onder christenen, om te zeggen dat alle godsdiensten gelijkwaardig zijn. Geloven we uiteindelijk niet allen in dezelfde God? Ik meen hier de nodige terughoudendheid te moeten betrachten. We kunnen vanuit de kerk, onderwezen door de Schriften, toch niet zeggen dat God zich 'overal' heeft geopenbaard en onder verschillende namen leeft in verschillende culturen en godsdiensten, zoals Buning's Perzische busgenoot. We geloven in de God van Abraham, Izaäk en Jacob, in de God van Israël. Deze namen krijgen we er onmiddellijk bij. Daaraan heeft God zich verbonden. Daarvan mogen we God niet losmaken. Die vanuit de menselijke religiositeit gezien toevallige en historische namen zijn essentieel voor joden en christenen. Het geloof is verankerd in de (heils)geschiedenis; het zweeft niet boven de tijd en verkeert niet in de eeuwigheid. Als christenen hebben we geen eigen God. We zijn toegevallen aan een ons vreemde God. God is als de God van Israël ook 'onze God' en zo openbaart Hij zich waar Hij wil.
Dat maakt de relatie van de christelijke gemeente tot de synagoge en de Joden bijzonder. We geloven inderdaad in dezelfde God. We kunnen ook niet in God geloven zonder dat de naam Israël valt. Christelijk geloof is daarom eerbied voor de Jood in ons midden en in het spoor daarvan eerbied voor de mens en het volk dat ons vreemd is; niet geworteld in onze bodem; de mens die als vreemdeling in onze poorten ons stoort in de liefde en de cultus van het eigene en vertrouwde, van het nationale en historisch gegroeide waarin we menen te gedijen en wél te varen.
Het dramatische en vreeslijke is nu dat juist het christendom, de christelijke cultuur uitgerekend op dit punt zo jammerlijk gefaald heeft. Het antisemitisme is evenwel de grofste en ergste vorm van pervertering van het christelijk geloof. Dat is het eigenlijke 'atheïsme' waarbij de loochening van God als het Opperwezen een onschuldige aangelegenheid is. Het antisemitisme (en analoge verschijnselen) is religie in zijn kwalijkste gestalte, maar de vraag is of niet elke religie verborgen of openlijk antisemitisch is en de ander in zijn anders-zijn uiteindelijk wel respecteert en tolereert. Daar ligt de test omtrent de authenticiteit van het christendom. Beoogt het in alles de eigen humaniteit, de eigen 'way of life' of is het een 'humanisme de l'autre homme'? (Levinas). Een humaniteit die oog en oor heeft voor de menselijkheid van de anderen. Het wonder van de nieuw-testamentische gemeente is dat heidenen er geen Joden hoeven te worden, maar zichzelf mogen blijven. Het enige dat van hen gevraagd wordt is hun goden af te zweren en hun jodenhaat af te leggen. Hun culturele en religieuze erfenis mag meegaan in de messiaanse toekomst. Die wordt ontreligioniseerd. Gekerstend, als men wil. En dat is iets anders dan gechristianiseerd. De nieuwkomers in de gemeente van Christus hoeven geen culturele besnijdenis te ondergaan. Het kruisbeeld vervangt hun godenbeelden. Dat is genoeg. Het overige is een kwestie van goed overleg, van gesprek en discussie. Er is in de kerk, althans in de reformatorische, ook geen gezaghebbende leer, die meer is dan een leidraad, een goede en beproefde denk-of spreekwijze. In de plaats daarvan hebben we de preek, want elke week moet de waarheid nieuw gehoord en gezegd worden.
Als het Karl Barth in zijn kritiek van de religie, primair van ons gelóof(!), ging om het gelijk of de superioriteit van het christendom dan verdiende hij de depreciatie die Buning, sprekende in een hardnekkige traditie, hem doet toekomen. Maar het geloof, de kerk in haar spreken en handelen worden gemeten aan de zaak waarop ze betrokken zijn: Gods openbaring in Christus. Zij staan onder de kritiek van Gods Woord dat ontspringt aan de Schriften. Barth's 'Kirchliche Dogmatik' zou men ook of zelfs beter een 'Kritik des Glaubens' kunnen noemen. Geloof, já, maar gekritiseerd geloof. Anders wordt het eigenmachtig geloof, eigendunkelijke godsdienst. 'Religion'. En dat is wel de meest geraffineerde manier om zich voor de aanspraak van Gods Woord af te sluiten. Religie is dan ook, kon Barth scherp zeggen, de aangelegenheid niet van de godvrezende, maar van de goddeloze mens.
De kritiek op de menselijke religiositeit zal t.a.v. de andere godsdiensten op zijn minst reserve betekenen. Aan ons is niet het oordeel; dan ook maar niet het oordeel dat alle godsdiensten gelijkwaardig zijn. We mogen echter wel hopen dat de religies in hun vitaliteit en virulentie gebroken worden en dat we een post-religieus tijdperk binnentreden. Cultureel zal dit tijdperk zeker ook post-christelijk zijn, maar vrede ligt alleen in het perspectief als 'religie overschreden wordt in de richting van humaniteit', zoals Ter Schegget het na 11 september, kort voor zijn overlijden, nog zei.
De waarborg van de humaniteit waarnaar Barth met al zijn intellectuele kracht en in overeenstemming met het christelijk credo verwees ligt niet in enige religie of in enig humanisme; waarachtig ook niet in het barthianisme. Toegegeven dat men ook met aan Barth ontleende waarheden vreemde schuivers kan maken, maar we verstaan Barth verkeerd als we menen dat hij het christelijk geloof in stelling zou brengen tegen de wereldgodsdiensten of het als de enige ware religie zou verdedigen. Wel staan ook de wereldreligies onder de kritiek én de belofte van Gods openbaring. Zo is de zending geen imperialisme of propaganda van het christendom, maar het volgen van Christus als vrije mensen naar al de zijnen tot aan het einde der aarde of ook een hen zoeken midden in onze eigen steden. In deze contekst van respect en aandacht kan het tot een vruchtbare dialoog en hoopgevende veranderingen komen.
En misschien (zei ik nog op die interculturele bijeenkomst in Delft) moeten sommigen van ons ook maar eens Turks of Marokkaans leren, want in die op zichzelf niet onredelijke eis dat de allochtonen Nederlands leren schuilt een niet eens opgemerkt stuk arrogantie, die de verhoudingen tussen de culturen geen goed doet. We waren toch gelijkwaardig?
(In de Waagschaal. Nieuwe Jaargang 31 Nr.8. 15 juni 2002)
Toen ik voor die in deze context lastige opgave werd gesteld realiseerde ik me dat ik me onmogelijk als een aanhanger of apologeet van het christendom kon en ook niet wilde presenteren. Zo iets bestaat natuurlijk wel: christendom als cultuur of als religie. Ik wil er bepaald niet geringschattend over doen, maar ik ga het ook niet verdedigen. Ik zou er kritisch afstand toe willen bewaren en me er niet mee willen identificeren. Wél behoor ik publiekelijk en van harte tot de kerk en geloof ik met en in de kerk in het evangelie van Jezus Christus. Vandaar uit laat ik me gezeggen en kritiseren. Ook in mijn christelijke opvattingen en overtuigingen, in mijn gelóof. De waarheid heb ik niet in pacht. Dat heb ik vooral geleerd in de school van Karl Barth: het christendom als religie en als cultuur staat onder kritiek. Dáarin geloven we niet.
Ik ben dan ook geen christen om te allen tijde christelijke normen en waarden te verdedigen of te propageren. Principieel heb ik van mijn jeugd af aan moeite gehad met zich christelijk noemende politiek. Christelijke waarden en normen zijn niet per se verkeerd, maar ook lang niet altijd goed. Ze staan ter discussie! En dat niet sinds vandaag of gisteren, maar allereerst vanuit de bron van ons geloof en vervolgens ook vanuit de confrontatie met andere culturen en religies. De ons ongelijke mens stelt ons mens-zijn, inclusief onze normen en waarden, ter discussie, maar dat konden we al weten vanuit de luisterschool van de ons toevertrouwde Schriften. De zich in Christus openbarende God is ons verkondigd en verhaald als de 'gans Andere'. Dat is opnieuw actueel geworden in een multi-ethnische en multi-religieuze cultuur. Net zo min als we ons Gód kunnen toeëigenen (er is 'een oneindig kwalitatief onderscheid' tussen God en mens) moeten we de anderen aan ons gelijk willen maken. Daarin doen we de werkelijkheid van die andere mens geweld aan. Een gelijkheids-ideologie verdoezelt de heftige en pijnlijke verschillen tussen mensen en culturen. Het verhaal van de verschillende religies in hun verhouding tot elkaar is geen bloemrijk, maar eerder een bloedig verhaal. In religie is veel geïnvesteerd aan emotie en passie, van wat een cultuur, van wat mensen dierbaar is en wat ze tot het uiterste willen verdedigen, tot in de zelfopoffering toe! Dat levert eerder een geschiedenis van rivaliteit en agressie op dan een fraaie staalkaart van verheven voorstellingen en nobele aspiraties.
Men mist in zo'n interreligieuze dialoog in een nog altijd vriendelijk Hollands stadje als Delft de inbreng van, laten we zeggen, de 'atheïstische humanisten'. Ja, een vrijdenker in de traditie van de Dageraad had er eigenlijk ook bij moeten zijn. Zo iemand die op een ongezouten manier verklaart en uitlegt dat alle religie waan is en alleen maar ellende brengt. 'Het geloof is het grootste gif dat de mensheid over zichzelf heeft uitgestort', zei iemand een tijdje na 11 september. De IKON-pastor, Jacobine Geel, meende die uitspraak te moeten weerspreken of op zijn minst te nuanceren door in de Haagse Courant van 8 oktober te stellen dat 'God de grootste troost is die de mensheid ooit voor zichzelf heeft geschapen'. Voor haar heeft religie 'vele geuren en smaken', maar ze moet wel toegeven dat we de ambivalentie van de religie niet te boven komen. Nu, dat vrees ik ook.
Als het vanuit Christus niet tot een doorbraak van de religie als cultus van het eigene en verdediging van het eigen gelijk was gekomen (en het christelijk geloof niets meer dan 'een religie onder de religies' was) zou ik in onze westeuropese cultuurkring alleen 'humanist' kunnen en willen zijn. Maar de Schriften zijn te verstaan als anti-heidens en daarmee anti-religieus getuigenis. Religie wordt er doorbroken en opgeheven. Dat is het unieke in Israël's Heilige Schrift te midden van de godsdiensten der wereld. De Here God wil geen godsdienst, maar betrekt ons in zijn mensendienst. In de menselijkheid van de mens en de leefbaarheid van de wereld heeft Hij zijn eer gesteld. En Jezus is daarin de Messias van Israël en de Zoon van God dat hij niet zijn eigen eer zoekt, maar van zichzelf wegwijst naar de naaste en naar de oogst die te velde staat op de akker van de wereld.
Zeker, in deze gebroken vormen gaat het religieuze mee de toekomst in, maar het komt alles in een andere context te staan, in een messiaans verband. Het religieuze is dienstbaar en bruikbaar in de beweging van Gods mensenliefde, die in Christus de wereld intrekt en waarin de kerk als getuige en deelnemer betrokken wordt. Het in Christus gekritiseerde religieuze wordt dus niet radicaal uitgebannen, maar beërfd en meegenomen. We zijn niet anti-religieus. En wie dat fanatiek is, zie toe of hij of zij geen bedenkelijke religieuze kenmerken gaat vertonen.
Hoe staan we nu vanuit de kerk tegenover andere godsdiensten? Het is een tendens, ook onder christenen, om te zeggen dat alle godsdiensten gelijkwaardig zijn. Geloven we uiteindelijk niet allen in dezelfde God? Ik meen hier de nodige terughoudendheid te moeten betrachten. We kunnen vanuit de kerk, onderwezen door de Schriften, toch niet zeggen dat God zich 'overal' heeft geopenbaard en onder verschillende namen leeft in verschillende culturen en godsdiensten, zoals Buning's Perzische busgenoot. We geloven in de God van Abraham, Izaäk en Jacob, in de God van Israël. Deze namen krijgen we er onmiddellijk bij. Daaraan heeft God zich verbonden. Daarvan mogen we God niet losmaken. Die vanuit de menselijke religiositeit gezien toevallige en historische namen zijn essentieel voor joden en christenen. Het geloof is verankerd in de (heils)geschiedenis; het zweeft niet boven de tijd en verkeert niet in de eeuwigheid. Als christenen hebben we geen eigen God. We zijn toegevallen aan een ons vreemde God. God is als de God van Israël ook 'onze God' en zo openbaart Hij zich waar Hij wil.
Dat maakt de relatie van de christelijke gemeente tot de synagoge en de Joden bijzonder. We geloven inderdaad in dezelfde God. We kunnen ook niet in God geloven zonder dat de naam Israël valt. Christelijk geloof is daarom eerbied voor de Jood in ons midden en in het spoor daarvan eerbied voor de mens en het volk dat ons vreemd is; niet geworteld in onze bodem; de mens die als vreemdeling in onze poorten ons stoort in de liefde en de cultus van het eigene en vertrouwde, van het nationale en historisch gegroeide waarin we menen te gedijen en wél te varen.
Het dramatische en vreeslijke is nu dat juist het christendom, de christelijke cultuur uitgerekend op dit punt zo jammerlijk gefaald heeft. Het antisemitisme is evenwel de grofste en ergste vorm van pervertering van het christelijk geloof. Dat is het eigenlijke 'atheïsme' waarbij de loochening van God als het Opperwezen een onschuldige aangelegenheid is. Het antisemitisme (en analoge verschijnselen) is religie in zijn kwalijkste gestalte, maar de vraag is of niet elke religie verborgen of openlijk antisemitisch is en de ander in zijn anders-zijn uiteindelijk wel respecteert en tolereert. Daar ligt de test omtrent de authenticiteit van het christendom. Beoogt het in alles de eigen humaniteit, de eigen 'way of life' of is het een 'humanisme de l'autre homme'? (Levinas). Een humaniteit die oog en oor heeft voor de menselijkheid van de anderen. Het wonder van de nieuw-testamentische gemeente is dat heidenen er geen Joden hoeven te worden, maar zichzelf mogen blijven. Het enige dat van hen gevraagd wordt is hun goden af te zweren en hun jodenhaat af te leggen. Hun culturele en religieuze erfenis mag meegaan in de messiaanse toekomst. Die wordt ontreligioniseerd. Gekerstend, als men wil. En dat is iets anders dan gechristianiseerd. De nieuwkomers in de gemeente van Christus hoeven geen culturele besnijdenis te ondergaan. Het kruisbeeld vervangt hun godenbeelden. Dat is genoeg. Het overige is een kwestie van goed overleg, van gesprek en discussie. Er is in de kerk, althans in de reformatorische, ook geen gezaghebbende leer, die meer is dan een leidraad, een goede en beproefde denk-of spreekwijze. In de plaats daarvan hebben we de preek, want elke week moet de waarheid nieuw gehoord en gezegd worden.
Als het Karl Barth in zijn kritiek van de religie, primair van ons gelóof(!), ging om het gelijk of de superioriteit van het christendom dan verdiende hij de depreciatie die Buning, sprekende in een hardnekkige traditie, hem doet toekomen. Maar het geloof, de kerk in haar spreken en handelen worden gemeten aan de zaak waarop ze betrokken zijn: Gods openbaring in Christus. Zij staan onder de kritiek van Gods Woord dat ontspringt aan de Schriften. Barth's 'Kirchliche Dogmatik' zou men ook of zelfs beter een 'Kritik des Glaubens' kunnen noemen. Geloof, já, maar gekritiseerd geloof. Anders wordt het eigenmachtig geloof, eigendunkelijke godsdienst. 'Religion'. En dat is wel de meest geraffineerde manier om zich voor de aanspraak van Gods Woord af te sluiten. Religie is dan ook, kon Barth scherp zeggen, de aangelegenheid niet van de godvrezende, maar van de goddeloze mens.
De kritiek op de menselijke religiositeit zal t.a.v. de andere godsdiensten op zijn minst reserve betekenen. Aan ons is niet het oordeel; dan ook maar niet het oordeel dat alle godsdiensten gelijkwaardig zijn. We mogen echter wel hopen dat de religies in hun vitaliteit en virulentie gebroken worden en dat we een post-religieus tijdperk binnentreden. Cultureel zal dit tijdperk zeker ook post-christelijk zijn, maar vrede ligt alleen in het perspectief als 'religie overschreden wordt in de richting van humaniteit', zoals Ter Schegget het na 11 september, kort voor zijn overlijden, nog zei.
De waarborg van de humaniteit waarnaar Barth met al zijn intellectuele kracht en in overeenstemming met het christelijk credo verwees ligt niet in enige religie of in enig humanisme; waarachtig ook niet in het barthianisme. Toegegeven dat men ook met aan Barth ontleende waarheden vreemde schuivers kan maken, maar we verstaan Barth verkeerd als we menen dat hij het christelijk geloof in stelling zou brengen tegen de wereldgodsdiensten of het als de enige ware religie zou verdedigen. Wel staan ook de wereldreligies onder de kritiek én de belofte van Gods openbaring. Zo is de zending geen imperialisme of propaganda van het christendom, maar het volgen van Christus als vrije mensen naar al de zijnen tot aan het einde der aarde of ook een hen zoeken midden in onze eigen steden. In deze contekst van respect en aandacht kan het tot een vruchtbare dialoog en hoopgevende veranderingen komen.
En misschien (zei ik nog op die interculturele bijeenkomst in Delft) moeten sommigen van ons ook maar eens Turks of Marokkaans leren, want in die op zichzelf niet onredelijke eis dat de allochtonen Nederlands leren schuilt een niet eens opgemerkt stuk arrogantie, die de verhoudingen tussen de culturen geen goed doet. We waren toch gelijkwaardig?