Hanna Kohlbrugge is geen anti-islamiet
De behandeling door Anton Wessels van het, naar zijn zeggen, 'onzalig pamflet' van Hanna Kohlbrugge 'De islam aan de deur' in het nummer van Centraal Weekblad van 2 november 2001 verdient enige krachtige tegenspraak.
Mijn eerste gedachte bij deze kwaadwillige weergave van de inhoud van Kohlbrugge's postuum verschenen bundel was: Wie b.v. het Oude Testament leest als een document dat getuigt van 'de onbeschrijflijke slechtheid van het opperwezen' (Karel van het Reve) kan zonder moeite er de nodige teksten voor vinden. Of hij daarmee recht doet aan de strekking van het oudtestamentisch getuigenis kan men zich evenwel afvragen.
Wessels leest het boek van Hanna Kohlbrugge tegen haar duidelijke intenties in. Daar heeft hij geen oog voor en daar besteedt hij geen enkele aandacht aan. Hij zegt wel: 'Dit boek is een directe uiting van anti-islamisme.' Dat is toch eigenlijk een zware beschuldiging, vergelijkbaar met antisemitisme of anticommunisme, waar we in de recente geschiedenis verschrikkelijke ervaringen mee hebben opgedaan. Alsof het boek een kruistocht of een hetze tegen de islam en de moslims voorbereidt. Dat is wel het laatste wat Hanna Kohlbrugge beoogt.
Wessels noemt het 'een ernstige misduiding van de islam'. Ik geloof dat niet, maar laat het oordeel in deze aan anderen over. Waar ik wél zeker van ben is dat we in de beschrijving van Wessels te maken hebben met 'een ernstige misduiding' van de bundel van Hanna Kohlbrugge.
Kritisch in de richting van de islam is Kohlbrugge zeker, maar ze is dat niet minder in de richting van het christendom (en het jodendom). Daarmee is het nog geen anti-christelijk of anti-joods geschrift. Het punt waar Wessels ten enenmale geen oog voor heeft (of wil hebben) is dat Kohlbrugge tracht te denken en te spreken vanuit de kritiek die uitgaat van Gods openbaring in Jezus Christus, allereerst (althans in deze principiële volgorde) naar het christendom en de christelijke wereld en vervolgens dan ook naar de islam en de islamitische wereld. Als zij zou spreken uit haar (heilige) overtuiging dat het christelijk geloof superieur zou zijn aan de islam en dat deze religie vanuit het christendom de maat moet worden genomen en het oordeel aangezegd, dan was haar werkwijze inderdaad uiterst bedenkelijk en zou ook ik misschien van mening zijn dat ze 'aan kerk en samenleving de meest slechte dienst bewezen' zou hebben. Want heilige overtuigingen leiden maar al te gemakkelijk tot heilige oorlogen en onzalige en uitzichtloze twisten. Maar zo staan de zaken niet in deze bundel. Het gaat Hanna Kohlbrugge om een kritische doorlichting van de islam vanuit het licht dat ons en onze wereld is opgegaan in Christus Jezus. Dat moeten we goed zien, willen we dit boek enigermate recht doen.
Wat is de bron van Kohlbrugge's kritische benadering van de islam? Als die niet ontspringt aan de heilzame kritiek en het genadige gericht, die uitgaan van de ons en onze wereld geopenbaarde Naam, dan is het niet meer dan een mening onder vele meningen en kunnen we er misschien schouderophalend aan voorbijgaan.
Hanna Kohlbrugge geeft echter niet haar particuliere visie op de islam. Die kan eventueel belangwekkend en belangrijk zijn, ervaring heeft zij er genoeg mee en studie heeft ze er ook niet weinig van gemaakt, maar daar gáat het haar niet om. Hoe moeten we vanuit de záák, d.i. vanuit ons geloof in Christus, spreken over de islam en met de moslims omgaan? We kunnen de ontmoeting en de dialoog met de moslims niet aangaan, wil het een waarachtige dialoog zijn, als neutrale gesprekspartners of vanuit een neutraal wetenschappelijk standpunt. Want 'grens van de dialoog is het prijsgeven van de grond van je existentie'. (p.75) Als door Christus aangesproken en in dienst genomen mensen gaan we de ontmoeting met de islam en de moslims aan. Daarbij zijn we kritisch als zelf gekritiseerden en ondervraagden. Dat wil ook zeggen: We stellen ons bloot aan hun kritiek en horen naar hun appèl. Daarin mag de gemeente zich onderscheiden van de westelijke wereld waarin zij zich bevindt. Het gaat niet aan de moslims of wie dan ook Christus op te dringen. Dat is Kohlbrugge verre en het moet ook ons verre zijn, maar we kunnen evenmin ons geloof in Christus opschorten in de ontmoeting met moslims. Onaanvaardbaar is ons als leden van de gemeente van Christus daarbij een ander begin dan ons gegeven is in het Woord dat 'in den beginne' was en dat in Christus Jezus tot ons gesproken is. Als een eigenmachtige religie, stoelend op een eigen wortel, met een eigen God is de islam ons ten enenmale onaanvaardbaar, wat voor licht er mogelijk ook mag schijnen in deze cultuur. Dat laatste mogen we zeker niet uitsluiten en principieel zal Hanna Kohlbrugge dat ook bepaald niet doen. Ook in de wereld van de islam is het niet een en al duisternis. Ook daar is er schoonheid, goedheid, menselijkheid. Het licht ons en de wereld opgegaan in de Messias schijnt ook daar en de Geest, uitgestort op alle vlees, zal ook daar niet onwerkzaam en niet onvruchtbaar zijn. Daar mag mee gerekend en op gehoopt worden.
Ik lees het boek, liever de bundel van Hanna Kohlbrugge als een geschrift vol mededogen en respect voor de moslims. Het gebrek aan erkenning en respect van de kant van de westelijke wereld en het christendom ten aanzien van de moslims en hun cultuur is de grote zonde die zij herhaaldelijk aanwijst. Wat hebben we ten aanzien van de moslims te doen en te zijn? Erkenning en liefde, dat wordt van ons gevraagd. We moeten hen liefhebben, net als alle andere zondaren en dwalenden, maar zonder hun in hun zonde en dwaling bij te vallen. Hoe kunnen we de moslimse medemens anders zien dan, om met Karl Barth te spreken, 'als een mens voor wie Christus geleden heeft en gestorven is'? Als potentiële broeders en zusters. En dat dan niet als vrome leuze, maar in de daadwerkelijkheid van omgang en ontmoeting. Dat is ernstig en moeilijk genoeg. We houden ons er verre van de moslims in hun religie, in hun godsdienst bij te vallen of ons er bij aan te sluiten, maar we zoeken wel naar wegen van coëxistentie in vrede en vriendschap. Dat sluit een indringend gesprek en een kritische ondervraging van beide kanten niet uit! We zullen de moslimse mens lief moeten hebben, maar hen in hun religie in geen geval moeten bevestigen. Als door Christus vrijgemaakte mensen mogen we ons uit het diensthuis van vreemde goden, van religies, ideologieën en allerlei 'ismen" uitgeleid weten. 'Even goede vrienden', moeten we bij wijze van spreken tegen de moslims zeggen,' maar in jullie God geloven wij niet. Reken daar niet op. Nu niet en straks niet.'
In deze richting en op deze wijze lees ik het boek van Kohlbrugge en hoor ik haar appèl. Ik raad de lectuur bepaald aan, al leest het boek niet gladjes, en laat het aan de lezer over of hij/zij vindt of op die manier het boek recht gedaan wordt. Meer en beter dan Anton Wessels dat deed. Want gemeten aan de strekking en de geest van dit boek blijft die lezing en weergave ver en ver onder de maat. Dat wou ik even kwijt.
(Centraal Weekblad, begin 2002)
Mijn eerste gedachte bij deze kwaadwillige weergave van de inhoud van Kohlbrugge's postuum verschenen bundel was: Wie b.v. het Oude Testament leest als een document dat getuigt van 'de onbeschrijflijke slechtheid van het opperwezen' (Karel van het Reve) kan zonder moeite er de nodige teksten voor vinden. Of hij daarmee recht doet aan de strekking van het oudtestamentisch getuigenis kan men zich evenwel afvragen.
Wessels leest het boek van Hanna Kohlbrugge tegen haar duidelijke intenties in. Daar heeft hij geen oog voor en daar besteedt hij geen enkele aandacht aan. Hij zegt wel: 'Dit boek is een directe uiting van anti-islamisme.' Dat is toch eigenlijk een zware beschuldiging, vergelijkbaar met antisemitisme of anticommunisme, waar we in de recente geschiedenis verschrikkelijke ervaringen mee hebben opgedaan. Alsof het boek een kruistocht of een hetze tegen de islam en de moslims voorbereidt. Dat is wel het laatste wat Hanna Kohlbrugge beoogt.
Wessels noemt het 'een ernstige misduiding van de islam'. Ik geloof dat niet, maar laat het oordeel in deze aan anderen over. Waar ik wél zeker van ben is dat we in de beschrijving van Wessels te maken hebben met 'een ernstige misduiding' van de bundel van Hanna Kohlbrugge.
Kritisch in de richting van de islam is Kohlbrugge zeker, maar ze is dat niet minder in de richting van het christendom (en het jodendom). Daarmee is het nog geen anti-christelijk of anti-joods geschrift. Het punt waar Wessels ten enenmale geen oog voor heeft (of wil hebben) is dat Kohlbrugge tracht te denken en te spreken vanuit de kritiek die uitgaat van Gods openbaring in Jezus Christus, allereerst (althans in deze principiële volgorde) naar het christendom en de christelijke wereld en vervolgens dan ook naar de islam en de islamitische wereld. Als zij zou spreken uit haar (heilige) overtuiging dat het christelijk geloof superieur zou zijn aan de islam en dat deze religie vanuit het christendom de maat moet worden genomen en het oordeel aangezegd, dan was haar werkwijze inderdaad uiterst bedenkelijk en zou ook ik misschien van mening zijn dat ze 'aan kerk en samenleving de meest slechte dienst bewezen' zou hebben. Want heilige overtuigingen leiden maar al te gemakkelijk tot heilige oorlogen en onzalige en uitzichtloze twisten. Maar zo staan de zaken niet in deze bundel. Het gaat Hanna Kohlbrugge om een kritische doorlichting van de islam vanuit het licht dat ons en onze wereld is opgegaan in Christus Jezus. Dat moeten we goed zien, willen we dit boek enigermate recht doen.
Wat is de bron van Kohlbrugge's kritische benadering van de islam? Als die niet ontspringt aan de heilzame kritiek en het genadige gericht, die uitgaan van de ons en onze wereld geopenbaarde Naam, dan is het niet meer dan een mening onder vele meningen en kunnen we er misschien schouderophalend aan voorbijgaan.
Hanna Kohlbrugge geeft echter niet haar particuliere visie op de islam. Die kan eventueel belangwekkend en belangrijk zijn, ervaring heeft zij er genoeg mee en studie heeft ze er ook niet weinig van gemaakt, maar daar gáat het haar niet om. Hoe moeten we vanuit de záák, d.i. vanuit ons geloof in Christus, spreken over de islam en met de moslims omgaan? We kunnen de ontmoeting en de dialoog met de moslims niet aangaan, wil het een waarachtige dialoog zijn, als neutrale gesprekspartners of vanuit een neutraal wetenschappelijk standpunt. Want 'grens van de dialoog is het prijsgeven van de grond van je existentie'. (p.75) Als door Christus aangesproken en in dienst genomen mensen gaan we de ontmoeting met de islam en de moslims aan. Daarbij zijn we kritisch als zelf gekritiseerden en ondervraagden. Dat wil ook zeggen: We stellen ons bloot aan hun kritiek en horen naar hun appèl. Daarin mag de gemeente zich onderscheiden van de westelijke wereld waarin zij zich bevindt. Het gaat niet aan de moslims of wie dan ook Christus op te dringen. Dat is Kohlbrugge verre en het moet ook ons verre zijn, maar we kunnen evenmin ons geloof in Christus opschorten in de ontmoeting met moslims. Onaanvaardbaar is ons als leden van de gemeente van Christus daarbij een ander begin dan ons gegeven is in het Woord dat 'in den beginne' was en dat in Christus Jezus tot ons gesproken is. Als een eigenmachtige religie, stoelend op een eigen wortel, met een eigen God is de islam ons ten enenmale onaanvaardbaar, wat voor licht er mogelijk ook mag schijnen in deze cultuur. Dat laatste mogen we zeker niet uitsluiten en principieel zal Hanna Kohlbrugge dat ook bepaald niet doen. Ook in de wereld van de islam is het niet een en al duisternis. Ook daar is er schoonheid, goedheid, menselijkheid. Het licht ons en de wereld opgegaan in de Messias schijnt ook daar en de Geest, uitgestort op alle vlees, zal ook daar niet onwerkzaam en niet onvruchtbaar zijn. Daar mag mee gerekend en op gehoopt worden.
Ik lees het boek, liever de bundel van Hanna Kohlbrugge als een geschrift vol mededogen en respect voor de moslims. Het gebrek aan erkenning en respect van de kant van de westelijke wereld en het christendom ten aanzien van de moslims en hun cultuur is de grote zonde die zij herhaaldelijk aanwijst. Wat hebben we ten aanzien van de moslims te doen en te zijn? Erkenning en liefde, dat wordt van ons gevraagd. We moeten hen liefhebben, net als alle andere zondaren en dwalenden, maar zonder hun in hun zonde en dwaling bij te vallen. Hoe kunnen we de moslimse medemens anders zien dan, om met Karl Barth te spreken, 'als een mens voor wie Christus geleden heeft en gestorven is'? Als potentiële broeders en zusters. En dat dan niet als vrome leuze, maar in de daadwerkelijkheid van omgang en ontmoeting. Dat is ernstig en moeilijk genoeg. We houden ons er verre van de moslims in hun religie, in hun godsdienst bij te vallen of ons er bij aan te sluiten, maar we zoeken wel naar wegen van coëxistentie in vrede en vriendschap. Dat sluit een indringend gesprek en een kritische ondervraging van beide kanten niet uit! We zullen de moslimse mens lief moeten hebben, maar hen in hun religie in geen geval moeten bevestigen. Als door Christus vrijgemaakte mensen mogen we ons uit het diensthuis van vreemde goden, van religies, ideologieën en allerlei 'ismen" uitgeleid weten. 'Even goede vrienden', moeten we bij wijze van spreken tegen de moslims zeggen,' maar in jullie God geloven wij niet. Reken daar niet op. Nu niet en straks niet.'
In deze richting en op deze wijze lees ik het boek van Kohlbrugge en hoor ik haar appèl. Ik raad de lectuur bepaald aan, al leest het boek niet gladjes, en laat het aan de lezer over of hij/zij vindt of op die manier het boek recht gedaan wordt. Meer en beter dan Anton Wessels dat deed. Want gemeten aan de strekking en de geest van dit boek blijft die lezing en weergave ver en ver onder de maat. Dat wou ik even kwijt.
(Centraal Weekblad, begin 2002)