Het regime van Augustus
Als de maand augustus zichzelf is -want in Nederland hebben de maanden net als de mensen er soms moeite mee zichzelf te zijn-, dan is het misschien de mooiste maand van het jaar. Die maand is van de aarde aards, maar heeft tevens iets verhevens en voltooids. Het graan wacht op de oogst, de vruchten rijpen. Hoog is de hemel, groen en goudgeel de velden. De ruimte royaal en riant. Dit is al een voorschot op de 'grote zomer', waarvan Lied 288 uit het Liedboek zingt. 'Eens' komt die 'grote zomer waarin zich 't hart verblijdt' en ook: 'God zal zich openbaren in heel zijn kreatuur '. Eéns, in de toekomst, maar dan ook nu al. Want die toekomst is al begonnen en werpt zijn licht vooruit.
Een mooi lied is dat wel. Het is van ene Johann Walter uit de 16-e eeuw, bewerkt door Schulte Nordholt. Maar eigenlijk zou ik het een tikje zinnelijker willen, zodat zich niet alleen het hart verblijdt, maar ook de zinnen tot zingen worden gebracht. Want er sluimert in de verborgen diepten van onze lijfelijkheid een lied dat in de zomer ook wakker kan worden.
Misschien bewaart die maand augustus nog een herinnering aan haar naamgever, die keizer uit het geboorteverhaal van Jezus. Want ook de máánd augustus heeft iets keizerlijks. Overigens niet het keizerlijke van dat dekreet uit Lucas 2 waarin bevolen wordt dat de hele wereld moet worden ingeschreven. Daar representeert Augustus de wereldgeschiedenis in haar gewelddadigheid; even, één keer, wordt hij genoemd om dan schielijk te worden afgevoerd.
Maar waar is deze Augustus gebleven? Nu, de keizer is door de Geest en de kerk in eendrachtige samenwerking (eervol) verbannen naar de zomertijd. Daar kan hij geen kwaad en doet hij geen kwaad, maar iets soevereins heeft hij behouden. De maand augustus heeft een zekere immuniteit ontwikkeld tegen het rumoer van het wereldgedoe. De nijverheid en zelfs het bankwezen staan op een laag pitje en in elk geval hebben de onderwijsfabrieken en fabriekjes het werk neergelegd. Kinderstemmen stijgen op in de woonwijken der mensen, tot in de late avond.
De mens is al bijna helemaal mens, onder een hoge hemel, op een solide aardbodem, wandelend op de witte wegen door een land van licht en over de dijken, waar de zomerwind, zoals in Zeeland, in de kruinen van de populieren een machtig concert gaande maakt.
Deze zomermaand heeft zich vrij gemaakt van de nervositeit van de andere maanden en seizoenen. De tijd staat een beetje stil en we willen hem ook graag wat tegenhóuden. Deze luwte in de tijd is ons lief. De drama's van het bestaan, de zorgen en plichten, roeren zich alleen nog een weinig in de marge van ons belevingsveld. Lichte trillingen aan de rand van het beeldscherm.
De mens eet zijn brood en drinkt zijn wijn, vruchten en zoetigheden, in huis, hof en tuin, met zijn lief, met vrienden en gasten, een lachen om hun hoofd, in onbekommerde vrolijkheid des harten. Als 'in Gods verheven zaal'. (Lied 288)
Kunnen het licht en de lucht, de zon en de zomer, het graan en het gras op de velden, de smaak van brood en wijn, de lust en het lied van de liefde, 's mensen ongewisse en onbegrijpelijke bestaan rechtváardigen en góedmaken? Die vraag kwam bij me op.
Stop! Want zonder meer kunnen we die vraag niet bevestigend beantwoorden. Ik zeg van harte met de kerk en het geloof: alleen in de Messias wordt ons dubieuze, wankelmoedige, in gebreke blijvende leven gerechtvaardigd. Gelet op zijn inzet en overgave ter wille van de mens mag ons leven góed heten. Ik heb geen behoefte om dat tegen te spreken of te betwijfelen. Maar Hij wordt ons concreet in de ons omringende dingen en de ons ontmoetende mensen. Dat alles behoort tot zijn volheid.
Augustus regeert als een vazal van de vredevorst. Bij diens gratie. Overkleed met diens gratie. Deze keizer die de hele wereld dacht in te schrijven is zo zélf ingeschreven in de boekhouding van de Shaloom-koning. En in die volgzaamheid en dienstbaarheid deelt hij in diens glorie en majesteitelijkheid.
Een mooi lied is dat wel. Het is van ene Johann Walter uit de 16-e eeuw, bewerkt door Schulte Nordholt. Maar eigenlijk zou ik het een tikje zinnelijker willen, zodat zich niet alleen het hart verblijdt, maar ook de zinnen tot zingen worden gebracht. Want er sluimert in de verborgen diepten van onze lijfelijkheid een lied dat in de zomer ook wakker kan worden.
Misschien bewaart die maand augustus nog een herinnering aan haar naamgever, die keizer uit het geboorteverhaal van Jezus. Want ook de máánd augustus heeft iets keizerlijks. Overigens niet het keizerlijke van dat dekreet uit Lucas 2 waarin bevolen wordt dat de hele wereld moet worden ingeschreven. Daar representeert Augustus de wereldgeschiedenis in haar gewelddadigheid; even, één keer, wordt hij genoemd om dan schielijk te worden afgevoerd.
Maar waar is deze Augustus gebleven? Nu, de keizer is door de Geest en de kerk in eendrachtige samenwerking (eervol) verbannen naar de zomertijd. Daar kan hij geen kwaad en doet hij geen kwaad, maar iets soevereins heeft hij behouden. De maand augustus heeft een zekere immuniteit ontwikkeld tegen het rumoer van het wereldgedoe. De nijverheid en zelfs het bankwezen staan op een laag pitje en in elk geval hebben de onderwijsfabrieken en fabriekjes het werk neergelegd. Kinderstemmen stijgen op in de woonwijken der mensen, tot in de late avond.
De mens is al bijna helemaal mens, onder een hoge hemel, op een solide aardbodem, wandelend op de witte wegen door een land van licht en over de dijken, waar de zomerwind, zoals in Zeeland, in de kruinen van de populieren een machtig concert gaande maakt.
Deze zomermaand heeft zich vrij gemaakt van de nervositeit van de andere maanden en seizoenen. De tijd staat een beetje stil en we willen hem ook graag wat tegenhóuden. Deze luwte in de tijd is ons lief. De drama's van het bestaan, de zorgen en plichten, roeren zich alleen nog een weinig in de marge van ons belevingsveld. Lichte trillingen aan de rand van het beeldscherm.
De mens eet zijn brood en drinkt zijn wijn, vruchten en zoetigheden, in huis, hof en tuin, met zijn lief, met vrienden en gasten, een lachen om hun hoofd, in onbekommerde vrolijkheid des harten. Als 'in Gods verheven zaal'. (Lied 288)
Kunnen het licht en de lucht, de zon en de zomer, het graan en het gras op de velden, de smaak van brood en wijn, de lust en het lied van de liefde, 's mensen ongewisse en onbegrijpelijke bestaan rechtváardigen en góedmaken? Die vraag kwam bij me op.
Stop! Want zonder meer kunnen we die vraag niet bevestigend beantwoorden. Ik zeg van harte met de kerk en het geloof: alleen in de Messias wordt ons dubieuze, wankelmoedige, in gebreke blijvende leven gerechtvaardigd. Gelet op zijn inzet en overgave ter wille van de mens mag ons leven góed heten. Ik heb geen behoefte om dat tegen te spreken of te betwijfelen. Maar Hij wordt ons concreet in de ons omringende dingen en de ons ontmoetende mensen. Dat alles behoort tot zijn volheid.
Augustus regeert als een vazal van de vredevorst. Bij diens gratie. Overkleed met diens gratie. Deze keizer die de hele wereld dacht in te schrijven is zo zélf ingeschreven in de boekhouding van de Shaloom-koning. En in die volgzaamheid en dienstbaarheid deelt hij in diens glorie en majesteitelijkheid.