Lucas 12: 16-32

De rijke dwaas! Zo staat hij te boek, die boer uit de gelijkenis. Maar als we nuchter en eerlijk zijn lijkt ons zijn gedrag, zoals dat ons in dit korte verhaal beschreven wordt, toch niet zo vreeslijk dwaas. Want deze brave man doet toch eigenlijk alleen maar verstandige en voor de hand liggende dingen. Grotere schuren bouwen, als de oogst overvloedig is geweest. En daarna wil hij rust nemen, eten, drinken en vrolijk zijn. Ook dat zijn in Israël (en ook bij ons) toch geen verkeerde of dwaze dingen. Integendeel, zou je zeggen. Daar klinkt de vrede en de vreugde van de sabbat in door. Het goede leven is ons toch van harte gegund – of niet soms?!


Dat woord van God tot deze man komt dan ook hard aan: ‘Gij dwaas, in deze eigen nacht zal uw ziel van u afgeëist worden; en wat ge gereed gemaakt hebt, voor wie zal het zijn?’

‘Gij dwaas!’, maar wat is nu eigenlijk de dwaasheid van deze goeie man? Dat ontgaat ons in eerste instantie. Ik denk dat we dat niet dieper of verder moeten zoeken dan in de tekst zelf.

Nu, zou ik denken, niet in wat deze man doet of zich voorneemt te doen is deze rijke boer een dwaas, maar in wat hij zegt en hoe hij het zegt.

Hoort U maar: ‘Ik zal tot mijn ziel zeggen: Ziel, gij hebt vele goederen liggen, opgetast voor vele jaren, houd rust, eet, drink en wees vrolijk.’

Me dunkt het dwaze van deze dwaas is dat hij zijn eigen ziel toespreekt. Dat doet toch niemand, zijn ziel met ‘gij’ aanspreken. Het Griekse en Hebreeuwse woord voor ziel kun je ook vertalen (en dat wordt het ook) met leven. Nu, dan wordt het nog gekker. ‘Ziel, leven van mij, ge hebt vele goederen…’ Dat is toch de dwaasheid van deze dwaas ten voeten uit. Want daar is onze ziel niet op berekend, niet voor gemaakt om door onszelf toegesproken te worden. De ziel, dat is de mens zelf, de hele mens in zijn ontvankelijkheid voor en in zijn gerichtheid op de ander en op het andere dan zichzelf. Daarin heeft hij leven.


We horen dat heel treffend in dat begin van Psalm 42: Gelijk een hinde die naar waterbeken smacht, / zo smacht mijn ziel naar U, o God.

Alleen in zijn openheid voor en zijn gerichtheid op God en de naaste wordt de mens ‘een levende ziel’. Als hem de levensadem ingeblazen wordt, zoals we al in het scheppingsverhaal kunnen horen. Maar als de mens over zichzelf gebogen en gekromd staat, dan verliest hij zijn ziel en derft hij het waarachtige leven. Dan wordt zijn ziel van hem afgeëist, want ze is nutteloos geworden en zijn leven zinloos.


De psalm is misschien milder dan de gelijkenis, maar ook daar wordt dat buigen over zichzelf afgewezen. ‘Wat buigt ge u neder, mijn ziel, en zijt ge onrustig in mij? En dan direct daarop: ‘Hoop op God, want ik zal Hem nog loven, mijn Verlosser en mijn God’.


Vrede en waarachtig leven vindt een mens niet door altijd maar met zichzelf bezig te zijn, want daarin is blijvende onrust zijn deel. Vrede en vreugde vindt de mens doordat hij zich richt op God en de naaste. Dus afziet van zichzelf, maar opziet tot God en omziet naar zijn naaste. Daarin vindt en heeft hij leven. Het is ook wel merkwaardig: doordat hij uitgaat tot de ander, komt hij tot zichzelf.

Nu, die ander ontbreekt opvallend in die gelijkenis van de rijke dwaas; die zoeken we er tevergeefs. Die man bezit in al zijn opgetaste goederen eigenlijk alleen zichzelf. Hij heeft en kent geen broeders en zusters, geen vrienden of buren, waarmee hij kan eten, drinken en vrolijk zijn. Ja, bij wie hij ook tot rust en tot zichzelf kan komen.

Je kunt je dan ook afvragen wat de zin is van al die opgetaste goederen? Want rijkdom is toch pas echt rijkdom als die gepaard gaat met vrijgevigheid, gulheid, gastvrijheid. In het royaal delen met anderen vermenigvuldigt zich de vreugde over wat we bezitten aan geld en goed, aan kennis en inzicht. Dan krijgen we er wellicht ook nog meer voor terug dan we ervan weggaven, al was het maar in de vorm van dankbaarheid of welwillendheid.

Maar leven dat alleen zichzelf wil bezitten en bewaren, dat zich niet geeft en niet inzet voor anderen of een goed doel, dat mag toch geen leven heten. Dat is in al zijn eventuele rijkdom een armoedig en armzalig bestaan.


Het is ook een bezorgd en benauwd leven. Het klampt zich vast aan zijn bezit en het zit gevangen in een niet aflatende bezorgdheid de verworven rijkdommen weer te verliezen. Want ook al zie jij de anderen niet, de anderen zien jou wel in je rijkdom. Dat weten die rijken maar al te goed en aan hun bezorgdheid komt daarom geen einde. De rijkdom moet beveiligd en verdedigd worden, altijd nog weer vergroot, en aan rusten en genieten kom je nooit toe.


Het zal daarom niet toevallig zijn dat onmiddellijk na deze gelijkenis Lucas dat prachtige stuk over het onbezorgde en onbekommerde leven heeft geplaatst. ‘Daarom zeg Ik u (zegt Jezus, direct daarop): wees niet bezorgd over uw leven, wat ge zult eten of over uw lichaam waarmee ge u zult kleden. Want het leven is meer dan het voedsel en het lichaam meer dan de kleding.’ We worden opgeroepen te letten op de ‘raven, die niet zaaien en niet maaien, die (anders dan de boer uit de gelijkenis!) geen voorraadkamer of schuur hebben en die toch door God gevoed worden.’ Of te letten op ‘de leliën, hoe zij spinnen noch weven, en Ik zeg u, dat zelfs Salomo in al zijn heerlijkheid niet bekleed was als een van deze.’

Welteverstaan, Jezus zegt niet: wees als de raven en de lelies, maar hij zegt: let er op. Hij beveelt dus niet het roekeloze en onverantwoordelijke leven aan dat zich nergens zorgen om maakt. Mensen zijn nu eenmaal geen vogels of bloemen, maar misschien kunnen die ons leren, er ons attent op maken dat onze bezorgdheid haar grenzen mag hebben. Het is een illusie dat je leven je bezit zou zijn, dat je kunt bewaren en vasthouden. Het leven is je geschonken. Het is je toegevallen. En het wordt je geschonken om het ook weer te durven wegschenken in de toewijding van de liefde. Dan komt onze ziel tot leven en ons leven tot bloei.

Dan zijn we rijk, niet in onszelf, maar ‘in God’, zoals de tekst zegt en dat zal zeker ook betekenen: rijk, zoals God rijk is, n.l. in daden van barmhartigheid en trouw, als een overvloeiende bron van liefde en vrijgevigheid.


Ja, dat is mooi, zult U misschien denken, maar is deze ongetwijfeld christelijke levenswijze en levenswijsheid toch niet een onwerkelijk ideaal, alleen maar een mooie droom? Want het veroveren en vasthouden van je bezit, het staan op je rechten, het verdedigen van je have en goed, is ons in deze verre van barmhartige en rechtvaardige wereld nu eenmaal opgelegd als een realistisch gebod. We worden er toe genoopt, gedwongen; anders worden we omver gelopen en wordt er genadeloos over ons heen gewalst.

We moeten hier natuurlijk niet naïef zijn. Zonder enig bezit kunnen we eenvoudig niet, althans zolang het Rijk van de vrede nog niet is aangebroken. Maar we mogen ook horen en weten dat deze toekomst van de Heer haar licht reeds vooruitwerpt in het heden en al werkzaam is in onze wereld. In die al begonnen toekomst voeren niet het hebben en vasthouden de boventoon, maar het geven en delen.

Daar mag al iets van blijken in onze manier van leven en in onze omgang met ons bezit. We zijn dus al een beetje vrijgevig en gastvrij; we sluiten ons niet helemaal meer op in onze bezorgdheid en onze hebzucht. We bezitten ons bezit – om het met Paulus te zeggen – ‘als bezaten we het niet’. Dat wil zeggen: we zijn er vrij in en vrij van. We klampen ons er niet krampachtig aan vast. Want die toekomst is al begonnen en ze breekt uit in tekenen van solidariteit en mededeelzaamheid, van maaltijd en sabbat vieren met vrienden en verwanten, ja, misschien ook al met vreemden en wie eertijds onze vijanden waren.

Maar de wereld is er niet naar. De toekomst lijkt eerder bedreigend dan veelbelovend. Het levensbeleid van die rijke boer om te verzamelen en vast te houden wat je verworven hebt, in de hoop dat je er nog van genieten kunt, ligt erg voor de hand Maar we hebben – hopelijk tot onze heilzame schrik – gehoord dat dit beleid geen optie is, geen toekomst heeft. Het is de dood in de pot en de dood in het hart.


Is er dan een andere weg dan die van de zelfhandhaving en die van de eigen welvaart eerst en voor alles? Nu, Jezus heeft ons een andere weg gewezen en is een andere weg gegaan en in de kracht van zijn Geest doen mensen het anders. Wereldwijd. Stukje bij beetje wordt de toekomst van vrede en recht al binnengehaald in het heden

We moeten in deze vaak beangstigende wereld ons niet laten verlammen door wat we zien (of menen te zien) aan gevaren en dreigingen, maar we moeten – daar bovenuit en daar midden in – geloven in de weg van onze Heer Jezus en van al zijn getuigen en navolgers.

Ons zichzelf bezittende en handhavende leven mag dan wijken voor het liefhebbende leven in zijn spoor. En er is (en wordt) voor gezorgd dat we daarin niets tekort komen.


AMEN

(c) Rens Kopmels