Marcus 8: 29

Wie is Jezus?

Die vraag stellen in de samenkomst van de gemeente van Christus is wat ongewoon en merkwaardig. Immers steeds pogen we er te verstaan wie Jezus is: voor ons, voor alle mensen en voor de hele wereld.

Hij staat centraal in zijn gemeente, al kan het er wel eens op lijken dat hij gemarginaliseerd wordt in al ons zoekende en dolende spreken en denken.


Maar naar aanleiding van Jezus’ vraag bij Marcus aan zijn leerlingen ‘maar gij, wie zegt gij wie ik ben?’, wagen we ons aan een tastend antwoord op die vraag.


‘Gij zijt de Christus, de Messias’, antwoordt Petrus dan namens de discipelen. Dat laten we staan en dat laten we gelden, maar of we het ook verstaan in zijn betekenis en strekking is daarmee nog niet gezegd.

Wat houdt die titel, die Naam Christus in? Wat ligt erin besloten? Nu, heel veel voor het volk en het geloof van Israël en vervolgens dan ook voor ons, heidenen van huis uit, maar betrokken geraakt op de weg en delend in de verwachting van Israël.


Die titel Messias staat voor gerechtigheid, vrijheid, vrede. Jezus is de Messias, al is dat de Joden een aanstoot. Toen en nu nog. Dat wil zeggen: hij is de Koning van de vrede, de Redder, de Rechter.


Als we dus vragen wie Jezus is kunnen we hem niet losmaken, niet abstraheren van deze titels, deze kwalificaties. Hij is altijd en overal Christus Jezus. Het Nieuwe Testament en ook de katholieke kerk (zowel de rooms als de gereformeerd katholieke) kennen geen Jezus als particuliere persoon, als ene Jezus van Nazareth, de zoon van de timmerman en de broer van Jacobus en Jozef.


Deze zogeheten ‘historische Jezus’ is al ten tijde van het ontstaan van het NT verdwenen in de nevelen van een verleden tijd. Elke speurtocht naar hem loopt spaak, maar dat mag geen ernstig manco heten. Deze Jezus is gevallen en verdwenen als zaad in de akker, maar ons mag het gaan om de vruchten die hij voortbracht en om de weg die hij ontsloten heeft.

Jezus komt tot ons, zoals er gezegd is, ‘gehuld in het gewaad van zijn evangelie’ en als we ook maar de zoom van zijn kleed aanraken gaat er al kracht van hem uit! Hij is en komt ons nabij in Woord en Geest, in bevrijdende, bemoedigende, wegwijzende woorden en verhalen. Jezus is een Naam, een Naam vol licht en kracht, belofte en bemoediging, oordeel en gebod.

Ook is hij ons zeer nabij in de tekenen van brood en wijn die we ontvangen en met elkaar delen tijdens de Maaltijd des Heren. Daarin is hij zelf present, onder ons en voor ons. Hartversterkend en hartverheugend.

Dit brood en deze wijn tot ons nemend en smakend blijven we staande en gaande in geloof, hoop en liefde.


Moeten wij het dan hebben in ons geloof van een ons aansprekend verhaal, een treffend woord, een lied of een stukje brood en een slokje wijn? Ik zou het wel denken, want daarin hebben we deel aan al zijn ons toekomende weldaden.


Tot Christus zelf hebben we immers geen rechtstreekse toegang en we kunnen hem ons niet toe-eigenen. Hij is niet van ons, maar wij zijn van hem. Wij kunnen niet eens voor hem kiezen, we zouden niet weten hoe, maar laat het ons genoeg zijn te weten dat Hij voor ons gekozen heeft en met ons voor alle mensen. Hij is immers het licht der wereld dat we niet zelf ontstoken hebben; een licht dat ieder mens en alle dingen verlicht. Hij is het Woord dat van hem uitgaat en dat woorden, daden en liederen in ons losmaakt, maar hij zelf is verborgen als een onvindbare bron hoog in de bergen of ook ‘als een zon diep in de nacht’.


Messias Jezus kunnen en mogen we niet in een beeld of een begrip vastleggen. Het beeldverbod uit de decaloog geldt zeker ook voor hem.

Het mag ons ook opvallen dat in de gang van Jezus in de evangeliën hij aanvankelijk gekend wordt als de zoon van de timmerman, maar dan is hij al de rabbi van Israël, die onderwijst met gezag. Vervolgens is hij dan de profeet die het komen van het Rijk Gods aankondigt. Dan zelfs de Koning die als de Zoon van David Jeruzalem binnenrijdt, maar om daar als priester zijn leven te geven ten behoeve van de zijnen. De discipelen kunnen hem nauwelijks volgen en als ze dan, buiten adem, hem gevolgd zijn tot bij het kruis en het graf is hij al de opgestane Heer. Maar ook dat is geen eindpunt, want op Pasen volgt Hemelvaart, als de troonsbestijging van ‘the King of the universe’, en Pinksteren met de uitstorting van de Geest, als zijn drijvende en bezielende kracht die de leerlingen van Jezus tot zijn getuigen en apostelen verordineert en de wereld instuurt.


Steeds weer overstijgt Jezus onze beelden en begrippen van hem. Hij is meer en groter dan ons verstand en zelfs ons hart kunnen bevatten. Jezus gat dus niet op in de voorstellingen, de meningen of de overtuigingen die we van hem hebben.


Nu is het een bijzonder kwalijke en bedenkelijke zaak in de moderne en postmoderne cultuur dat we in zaken van geloof en levensovertuiging ons helemaal opsluiten in de subjectiviteit van het individu. ‘Laat ieder op zijn wijze zalig worden’, klonk het al in de 19e eeuw. Dat is misschien in een tijd van heftige godsdiensttwisten een wijs woord, maar het kan ook gaan betekenen dat we elkaar in onze dwalingen en wanen in de steek laten. Tolerantie ontaardt dan al gauw in onverschilligheid. We bemoeien en bekommeren ons niet met of om elkaar. Zeker ook niet in zaken van geloof of levensovertuiging, want daar komen we het subjectieve nooit te boven. Dat menen we zeker te weten. Ieder mag geloven wat hij of zij wil; of ook helemaal niets geloven. We kunnen en mogen onze waarheid niet aan anderen opdringen of opleggen. Dat geldt zowat als een doodzonde. Respect en waardering is hier het hoogst haalbare. Maar een geding om de waarheid die ons beiden, ons allen verplicht en verbindt, daarvan kan geen sprake zijn. We blijven steken in de hoogstens uitwisselbare, maar altijd subjectieve meningen. ‘Jij in jouw klein hoekje en ik in ’t mijn.’


In zaken van geloof en levensbeschouwing bevinden we ons in het slop van een vruchteloos en krachteloos subjectivisme. We zitten opgesloten in onze meestal armzalige overtuigingen en weinig originele opinies. Zalig worden we daar bepaald niet van! Maar we wantrouwen een Woord van buiten of van boven; een Woord tot ons en tegenover ons, dat ons aanspreekt of ook tegenspreekt, een gezaghebbend Woord. Toch zou dat ons kunnen bevrijden uit onze armelijke eenzelvigheid of onze misplaatste zelfgenoegzaamheid. Een Woord als ‘een hulpe ons tegenover’, zoals er van de vrouw gezegd is ten opzichte van de man in het scheppingsverhaal. En die bevrijding uit zijn eenzelvigheid en eenzaamheid mag bepaald ook een verrijking van zijn bestaan genoemd worden.


‘Wie is Jezus voor u?’ Het was een vraag van een journalist aan de theoloog Karl Barth in wiens omvangrijke werk Jezus Christus altijd in het middelpunt stond. Barths antwoord was toch wel verrassend en misschien wel onthutsend voor deze waarschijnlijk in de moderniteit bevangen journalist. Barth zei namelijk: ‘Jezus is voor mij dezelfde, geen andere dan hij is voor zijn gemeente, voor alle mensen en voor de hele wereld’.


Deze uitspraak van Barth kan ons weghalen uit de engte en de cirkelgangen van onze eindeloze zelfreflectie. Dat ‘kijken in de eigen ziel’ levert niet zoveel belangrijks op en zelfs niet veel interessants, want we herhalen alleen maar wat al vele malen gezegd is. We zijn daarin vaak niet meer dan een spreekbuis van algemene opinies en inzichten.


Wat we vinden van Jezus is van weinig gewicht. Het gaat om zijn Naam en wat ons daarin gezegd en gedaan is, ons toegevoegd en op het hart gebonden. Het gaat om de sprake, die er vanuit gaat. Daar spitsen we de oren voor en dan kunnen we tot onze niet geringe verbazing vernemen en ervaren dat we niet aan onszelf en ons eenzame lot zijn overgelaten als tobbers en twijfelaars, maar dat we geroepen en geschikt bevonden zijn om met open en onbevangen ogen en oren in de wereld te staan en ons onder de mensen te begeven.


Als ‘daders van het Woord’; het Woord dat ons ten leven riep. En niet alleen als aanhoorders die zich niets laten gezeggen en er niet door geraakt of bewogen worden. Apostel Jacobus zegt het ongeveer zo.

In het Grieks staat er, dat is zo aardig, ‘poëten’ van het Woord: daders als dichters! De hoorders van het Woord in Christus tot hen gesproken gaan er in dichterlijke vrijheid mee om. Creatief en inventief. We worden niet in het uniform gestoken, maar ieder schepsel mag zichzelf zijn. De Schepper heeft het gewaagd met de pluriformiteit van het mensengeslacht. Laten wij er dan ook niet voor terugschrikken en ons angstvallig op het eigene terugtrekken. Want in onszelf zijn we arm en armzalig, maar we zijn rijk en worden gezegend in wat op ons toekomt en toegevoegd wordt vanuit de Ander, vanuit de Messias en al zijn representanten.


AMEN


(9 september 2018)

(c) Rens Kopmels