Matteüs 10: 16

'Zie, ik zend u als schapen midden onder wolven; weest dan voorzichtig als de slangen en argeloos als de duiven.' (Mt. 10:16)

Het lijkt wat zwaar aangezet, wat overtrokken als we hier horen dat we als schapen midden onder wolven worden uitgezonden. Want als we straks de kerkruimte verlaten hebben we, hóop ik althans, toch niet het gevoel dat we ons onder wolven begeven. Daar is ons leven en onze situatie niet naar. Gelukkig maar!
Niet al te direct moeten we alle bijbelwoorden op onszelf willen betrekken (en misschien ook dit niet), want dan krijgen we het er benauwd van en weten we er geen raad mee. Die heftige en onrustig makende woorden die we hoorden in het voorgelezen evangeliegedeelte hebben betrekking op Jezus' discipelen die hij als apostelen de wereld inzendt. Ze slaan niet direct op ons, al mogen we ook weer niet uitsluiten dat ze nooit voor ons zullen gelden. Ook wij kunnen geroepen en genoopt worden ons veilige nest te verlaten en ons in gevarenzone van de wereld te begeven, waar waarheid en recht met voeten getreden worden, waar verdrukking is en geen vrijheid, waar vijandigheid ons omringt en in het gezicht slaat.
Daar moeten we mee rekenen, maar ook als dat in ons eigen leven zo'n vaart niet loopt, is het goed dat we horen hoe het anderen vergaat, die in vreemd en vijandig gebied het kruis van de Heer dragen. In de kerk hebben we oog en oor voor wat anderen overkomt. We leven met hen mee. We volgen hen vanuit de verte. We bidden voor hen. Voor de mensen die opkomen voor waarheid, vrijheid en recht in een wereld van leugen, onvrijheid en onrecht. Als de kerk een plaats is waar we weten wat er gaande is in de wereld, weten van en meeleven met de mensen die lijden en strijden terwille van de gerechtigheid is dat al heel wat. Bepaald niet niks.
Het behoort tot de ruimhartigheid, de royaliteit van het evangelie dat ook mensen als wij, gewone burgers, eenvoudige lieden, méétellen en niet direct afgerekend worden op hun gebrek aan grote daden waarin ze getuigen van Gods komende Koninkrijk. Ik bedoel: er is nog hoop voor mensen die alleen maar hun gezin hebben en hun dagelijks werk doen. We hoeven niet per se als schapen tussen wolven gestuurd te worden om toch deel te hebben en deel te krijgen aan de vrede van Gods Koninkrijk.

Maar ook op onze bescheiden plaats kan het ons niettemin overkomen dat we als schapen tussen boosaardige wolven terecht lijken te komen. Dat we belanden in situaties waar we ons niet vrij voelen, waar we niet voor onze overtuigingen durven uitkomen, b.v. omdat er een sfeer heerst van politieke emoties waarin we onze mond niet open durven doen. Anders worden we weggekeken of uitgescholden, met de nek aangekeken. We kruipen dan liever in onze schulp, maar houden daar tegelijk een akelig schuldgevoel van over. Waarom kom ik niet uit voor de waarheid? Waarom mompel ik maar wat mee met de spraakmakende meerderheid? Ben ik bang om voor gek te staan, om alleen te staan?

'Weest dan voorzichtig als de slangen en argeloos, oprecht als de duiven'. Dat vind ik een treffende aanduiding van wat we in zulke situaties moeten zijn en moeten doen. Misschien moeten we liever zwijgen dan meepraten met de meute; er weliswaar niet mee instemmen, maar het ook niet altijd weerspreken. Van Daniël in de leeuwenkuil wordt ons ook niet verteld dat hij de leeuwen ook nog aan hun staarten trok. Ik bedoel: niet altijd moet je provoceren of protesteren, luide getuigen van wat in jouw ogen de waarheid is. Wees listig, voorzichtig als de slangen. Tussen meehuilen met de wolven in het bos en ze dapper tegenspreken is er soms een verstandige middenweg, waarop een mens niettemin zijn waardigheid behoudt, zijn vrijheid niet verliest.
Wees dan voorzichtig als de slangen, want het is niet nodig dat een mens altijd de volle zwaarte van de waarheid op zijn eigen schouders neemt en die dan vaak niet torsen kan. Maar wees ook argeloos, oprecht als de duiven. Je zegt eenvoudig wat je vindt in alle argeloosheid zonder de anderen te willen aanvallen of hun de waarheid recht in het gezicht te slingeren. Die argeloosheid werkt vaak zuiverend en bevrijdend, als bij dat kind uit het sprookje dat zegt dat de keizer geen kleren aan heeft. Je blijft er jezelf bij in vrijheid.

Een mens mag zichzelf zijn. Hij hoeft niet altijd een held te zijn. Zo mogen we toch het evangelie van het Koninkrijk wel verstaan. En dat ook in een wereld, een omgeving waarin hij geprest wordt zich anders voor te doen dan hij is; andere dingen te zeggen en te doen dan dat hij meent en goed vindt. Daar ons vierkant tegen verzetten gáat niet altijd en is ook niet altijd de meest verstandige weg. We moeten soms wel eens een stukje meegaan in het bedenkelijke, in het niet zo fraaie. Ook dat behoort tot onze vrijheid, al moeten we daarin ook van grenzen weten en als die grens bereikt is niet bang zijn eruit te liggen bij de groep, in je familie, bij je vrienden. Dat is natuurlijk uiterst pijnlijk, maar die pijn kunnen we ons niet altijd besparen. Die behoort tot ons christen-zijn. 'Gij zult door allen gehaat worden om mijns naam wil', horen we in de voorgelezen tekst. Dat risico loopt elk mens die niet in de leugen, maar in de waarheid wil leven; die het onrecht bij de naam noemt en die opkomt voor wie door iedereen verguist en veracht wordt.
We zijn weliswaar geen christenen om het lijden te zoeken, maar we kunnen het ook niet altijd uit de weg gaan. We moeten het op ons nemen. En als we daartoe de kracht ontvangen zullen we er niet onder bezwijken, maar erin opgericht worden en er sterker uit te voorschijn komen. 'Want het lijden van deze tegenwoordige tijd', zal Paulus zeggen, 'weegt niet op tegen de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden.' (Rom. 8: 18)

Amen
(c) Rens Kopmels