Matteüs 13: 24-30

'Het Koninkrijk der hemelen gelijkt op een mens die goed zaad zaaide op zijn akker…’
Zo begint deze gelijkenis. Dat begin is bemoedigend. Daar ligt al troost in. Goed zaad is er gezaaid in de akker van de wereld; zaad dat ontkiemt, vrucht zet en rijpt tot de oogst.
Maar ook het onkruid is er, precieser gezegd: 'dolle tarwe', die als twee druppels water lijkt op echte tarwe. En wie zal het een van het ander onderscheiden? Het goede van het slechte. Het recht van het onrecht. De waarheid van de leugen. Het groeit en het ligt door elkaar. Het is met elkaar verstrengeld. Ja, is er eigenlijk wel verschil? Zijn in het schemer-duister van de wereldgeschiedenis niet alle katten grauw? Of in de grijze circuits van onze samenleving, van de economie en het zakenleven, waar recht en onrecht vaak zo dicht bij elkaar liggen? Betrouwbaarheid en bedrog, waarheid en misleiding.
Já, zegt dan deze gelijkenis. Er is wel degelijk verschil, ook al kunnen wij dat onderscheid niet altijd hanteren. Want er is goed zaad gezaaid in de akker, dat opgroeit tot de dag van de oogst. Akkers ruisend van het koren, brood belovend, vrede voorspellend. Het onkruid, dat er ook is, mag ons niet misleiden en niet mismoedigen, ook al tiert het nog zo welig, ook al is het nog zo brutaal.
We verkeren als mensen voortdurend in de verleiding om vanwege al dat onkruid het gehele zaaisel te misprijzen en te verachten. Niets deugt er in de wereld. Iedereen is op zijn eigen voordeel uit. Niemand is te vertrouwen. De maatschappij is corrupt en je wordt er aan je eenzame lot overgelaten. U kent die klaagzang zonder einde, en we heffen die soms ook zélf aan! Er is ook wel aanleiding toe, maar is er ook grond voor?
Want nogmaals: zo is het niet. Goed zaad is er gezaaid. Voor ons is het graan misschien niet van het onkruid te onderscheiden, maar dat betekent nog niet dat dat verschil er niet is. Uiteindelijk zal dat ook blijken en aan het licht komen.

'Doch, terwijl de mensen sliepen (gaat de gelijkenis verder) kwam zijn vijand en zaaide er onkruid overheen, midden tussen de tarwe, en ging weg.'
Dat is een gemene actie, een snode, laaghartige daad. Dat mag duidelijk zijn. Maar ondertussen is daarmee ook gezegd: het onkruid komt op de tweede plaats! Het heeft niet de oudste rechten. Het is er niet van den beginne. Het is er en het kan ons wanhopig maken, maar het ligt niet aan de zaaier, noch aan het zaad, noch ook aan de akker. Dat is allemaal goed. Waar komt dan het onkruid vandaan? Het kwaad, het onrecht, alle narigheden en zwarigheden in het leven? Geeft de gelijkenis, geeft de Schrift daar een zeker antwoord op?
We merken op dat de vijand zijn werk, zijn duivelswerk (mogen we wel zeggen), ‘s nachts gedaan heeft, 'terwijl de mensen sliepen..' Stiekem, in het geniep dus. Dat is bij de Here God anders, geheel anders. Hij doet al zijn scheppingswerk in het volle daglicht. Het licht is zijn eerste en mischien zelfs zijn liefste schepsel. In dat licht doet God al zijn scheppingswerk. In dat licht mogen we leven en wandelen; in het geloof en het vertrouwen dat God het duister heeft teruggedreven en het zijn plaats heeft gewezen. Hooguit zijn schaduwen, zijn diepe schaduwen kan dat duister over de schepping werpen. Ook dat mag ons bemoedigen als het ons bang te moede wordt en er geen einde lijkt te komen aan ellende en onrecht, aan gruwel en geweld. Hoe zal het toch aflopen met ons en onze wereld, met ons leven op aarde? Wanhopig makende vragen die ons soms de keel kunnen toeknijpen. Is er toekomst voor ons en onze kinderen? Zal het goede en het mooie van het leven het kwade en het lelijke ooit overwinnen?
Wat kunnen we nog meer over die vijand zeggen? Behalve dat hij zijn werk des nachts doet, ànders dan God, is hij ook naamloos en maakt hij zich schielijk uit de voeten. 'En hij ging weg'. Dat is typerend. Nooit heeft iemand het kwaad gedaan. Wegwezen, altijd weer. Dat tekent de boosdoener. Hij zorgt niet voor zijn zaaisel, zoals een goede boer dat doet en zoals God zijn schepping onderhoudt en begeleidt tot aan de dag van de oogst. Wegwezen, dat is het wat deze vijandige mens typeert. Maar daar zit vreemd genoeg ook een goede kant aan. De aanstichter van het kwaad, de zaaier van het onkruid heeft op Gods akkerland geen vaste voet. Hij sluipt binnen als een dief in de nacht en is ook weer ijlings verdwenen. Nooit heeft hij op aarde gewandeld, zoals Jezus dat heeft gedaan.
Daarom is die vijand van die mens die góed zaad op de akker gezaaid heeft ook geen gelijkwaardige partij voor hem. De gelijkenis laat het ons horen, fluistert het ons in. De overmacht van die mens die goed zaaide mag ons frapperen. Hij toont zich superieur ten opzichte van zijn vijand. God laat zich door het kwaad niet verrassen, niet overrompelen, ook al vergaat ons horen en zien in de verschrikkingen van de geschiedenis en in de drama's van het leven. Zijn vijand komt te laat…, ja, een eeuwigheid te laat! Niets zal dan ook de oogst verhinderen. Wij kunnen dat vaak zo niet beleven, maar hier wordt ons dat in het oor gefluisterd en op het hart gebonden als een belofte; door deze gelijkenis, in de schrift als geheel.

Die superioriteit van de Heer van de akker blijkt ook in het tweede deel van de gelijkenis. De knechten willen het onkruid bijeenhalen uit zorg om het goede graan en uit ergernis om het onkruid, waarover Gods regen regent en Gods zon opgaat als over de goede tarwe. Maar dat verbiedt die Heer en hij zegt: 'Neen, want bij het bijeenhalen van het onkruid zoudt ge tevens het koren kunnen uitrukken. Laat beide samen opgroeien tot de oogst.' Pas in de oogsttijd zal hij aan de maaiers het bevel geven: 'Haalt eerst het onkruid bijeen en bindt het in bossen om het te verbranden, maar brengt het koren bijeen in mijn schuur.'
De scheiding wordt uitgesteld. Het oordeel wordt nog opgeschort. Het is niet aan de knechten die scheiding te voltrekken. Tot het oordeel zijn zij niet bevoegd. Want het goede graan zou met het onkruid uitgerukt en vernietigd kunnen worden. De Heer van de akker spaart het onkruid ter wille van het graan, zoals Gód de wereld spaart omwille van het goede zaad dat er gezaaid is in de akker van onze wereld.
Ja, vanwege de éne rechtvaardige die zich bevindt en zich begeeft tussen de vele onrechtvaardigen houdt God deze wereld in stand.

We kunnen deze gelijkenis van het onkruid tussen de tarwe wellicht karakteriseren als de gelijkenis van Gods lankmoedigheid, van Gods geduld. Hij laat de dolle tarwe opgroeien samen met de goede tarwe. Voert Hij zijn gedoogbeleid uit vanuit zijn machteloosheid? Omdat God het ook niet anders kan? Het mag er soms op lijken. Of voert Hij zijn beleid vanuit de overmacht van zijn duldende liefde? Schort Hij zijn oordeel alleen maar op? Dat laatste ligt in de lijn van de NT-ische boodschap. Zondaren krijgen nog een kans, krijgen nog de tijd om zich te bekeren.
Nu, dat kan in de beeldspraak van de gelijkenis niet. Het onkruid blijft onkruid tot aan de jongste dag. Dan zal het in vuur vergaan. Maar zo staat het met de mensen niet. Die kunnen weliswaar met onkruid vergeleken worden (en daartoe is maar al te vaak aanleiding!), maar ze zijn dat niet. Zij kunnen zich omkeren van hun boze wegen en zij kunnen gered worden in de tijd van Gods geduld.
Daartoe is Jezus op aarde gekomen: om zondaren te redden, om althans enige bossen onkruid aan het vuur te ontrukken en binnen te halen in Gods schuur.

We leven volgens de prediking van het NT in de tijd van Gods geduld, van zijn lankmoedige liefde. God spaart ons en onze wereld omwille van zijn Zoon, het goede zaad gezaaid in deze akker. Tussen al het onkruid bevindt zich deze rechtvaardige. En dat is hoop voor ons die vaak zo weinig van het onkruid verschillen. Hoop die leven doet en ons doet volharden in de nood van het leven en in de uitzichtloosheden van de wereld tot aan de dag van de oogst.
Vanwege het goede zaad gezaaid in de akker, vanwege Gods Zoon die ons gezocht en gevonden heeft mogen we die dag met vreugde en vertrouwen en met een opgeheven hoofd tegemoet zien en tegemoet leven.
En zo zeker als Gods vijand te láát is gekomen, zo zeker zal het kwaad en de goddeloosheid van de aarde worden weggedaan. De wereld hemelsbreed zal (dan) goede aarde zijn.
Soms ervaren we dat al even. In elk geval mogen we in dat verlangen en in die gegronde verwachting onze dagen leven. Zingend en hopend, in goed vertrouwen en in het geduld van de liefde.


AMEN
(c) Rens Kopmels