Matteüs 22: 15-22

Geeft dan de keizer wat des keizers is

‘Geeft dan de keizer wat des keizers is en aan God wat van God is’. Zo staat die bekende spreuk uit de mond van Jezus, bijna letterlijk vertaald uit het Grieks, in onze bijbel. Bijna letterlijk, maar toch niet helemaal.

Wat staat er dan precies? Want het kan steken op een kleinigheid. Het luistert nauw in de Schiften en nauwgezet lezen en vertalen dát zijn we God en de wereld in ieder geval verschuldigd. Nog iets letterlijker vertaald staat er in het Griekse origineel: ‘Geeft dan aan Caesar, aan de keizer, terug wat van de keizer is en aan God wat van God is’.

Teruggeven staat er. Geeft de belastingpenning terug aan de keizer; en dat kleine verschil met ‘geven’ is wellicht niet zonder belang en betekenis.


We zien het toneeltje voor ons. Men wil Jezus weer eens vangen in een strikvraag, betrappen op een ongeoorloofde en bedenkelijke uitspraak. Lucas voegt er in het overeenkomstige verhaal aan toe: ‘om hem te kunnen overleveren aan het gezag en de beschikking van de stadhouder’. Want ’t gaat er in deze fase van het evangelie-verhaal bepaald niet vreedzaam en vriendelijk toe. De politieke en godsdienstige emoties lopen er hoog op. Het is uitkijken wat je zegt. We zijn in Jeruzalem: het godsdienstige en politieke centrum van het land. Rond Jezus lopen de onrust en de opwinding op. Ja, de haat, de agressie, de wens hem uit de weg te ruimen. Deze rabbi met zijn ongewone en aanstotelijke uitleg in woord en daad van Mozes en de profeten en al dat ongeregelde volk dat hem achterna loopt.

Dit om even aan te geven dat de vraag, die Jezus wordt voorgelegd, maar niet een boeiende en interessante vraag uit de school van de rabbijnen; geen academische kwestie waar je over kunt discussiëren en waar je je intellect op kunt scherpen. Nee, die vraag heeft een sterke politieke lading. Je kunt er lelijk je vingers aan branden. En op de achtergrond dreigt de uitlevering aan de stadhouder!


De vraag aan Jezus gesteld luidt: ‘Is het geoorloofd de belastingpenning aan de keizer te geven (hier staat wél ‘geven’) óf niet?’ Zo op het eerste gehoor lijkt dat een scherpe, maar eerlijke vraag. Maar bij nader inzien is dat een uiterst venijnige, sluwe vraag, waar Jezus zich haast onvermijdelijk in verstrikken moet – en dat is natuurlijk ook de boze opzet. Zowel een ja als een nee kan hem noodlottig worden.

We merken verder nog op dat de vraag aan Jezus wordt gesteld door de leerlingen van de Farizeeën (zelf blijven die kennelijk liever wat buiten schot!) én door de Herodianen. Dat zijn ook geen onbelangrijke gegevens voor het goede verstaan van dit korte verhaal. De Herodianen, dat zijn de Herodes- de koningsgezinden, de groepering onder de Joden, die de aanpassing aan de ‘bestaande situatie’ praktiseert en predikt; de gehoorzaamheid aan ‘de over ons gestelde overheid’.

Zou Jezus antwoorden: ‘betaal geen belasting aan de keizer’, dan hadden deze Herodianen een reden om hem aan te klagen en aan te geven als een ‘politieke rebel’, een oproerkraaier in een sociaal en politiek bijzonder onrustig klimaat; en daar zou de stadhouder wel raad mee weten.

Zou Jezus daarentegen zeggen: ‘natuurlijk moet je de keizer belasting betalen en hem gehoorzamen naast God’, dan zou hij op gespannen voet komen te staan met zijn eigen Joodse identiteit en met zijn trouw en gehoorzaamheid aan de God van Israël. Want Caesar, de keizer, is zélf een godheid; zo gedraagt hij zich en zo wordt hij in zijn Rijk, zijn imperium ook vereerd. Als de hoogste macht, als een grootheid waar niet minder dan het heil van de wereld van afhangt. De ‘Pax Romana’, de Romeinse Vrede. Die keizer van Rome is een god-gelijke grootheid. Zeker in zijn eigen ogen, maar ook in die van zijn gehoorzame onderdanen. Die kun je vanuit je joodse geloof in de Here God toch niet bevestigen in zijn macht, niet bijvallen in zijn godgelijke glorie – door hem gehoorzaam belasting te betalen! (Al zal dat in de praktijk voor de meesten niet zo’n groot probleem geweest zijn, want waar niet is verliest ook de keizer zijn recht.)

Door gehoorzaamheid te prediken aan deze god-gelijke keizer zou Jezus zichzelf compromitteren als oprechte Israëliet en zich bovendien onmogelijk maken in de ogen van zijn volgelingen, van het arme, opgejaagde volk, dat waarachtig geen behoefte had aan iemand die het drukkende regiem, waaronder het leed, ook nog eens ideologisch versterkte. Jezus zou zich met dat antwoord uitgerangeerd hebben bij de scharen, die hun hoop op hem hadden gevestigd. En ook zo zouden de Farizeeën hun doel bereikt hebben.


Maar Jezus doorziet hun boze toeleg. Hij zal niet in de val lopen die ze zo listig voor hem opgezet hebben.

‘Laat me die belastingpenning eens zien’, zegt hij. En ze brengen hem een ‘denarion’, een muntstuk. Dan vraagt Jezus: ‘Wiens beeld en opschrift staat daarop?’ Die van de keizer, moeten ze dan wel antwoorden. En dan zegt Jezus in alle eenvoud: ‘Geeft dan de keizer terug wat van de keizer is… en God wat van God is!’ Dat laatste voegt hij eraan toe, want daar hadden ze niet naar gevraagd wat ze aan God moesten geven.

Dat is natuurlijk een schitterend antwoord van Jezus op die geniepige vraag van de Farizeeën en Herodianen. ‘Goochem’, mag je wel zeggen. Want dat woord ‘goochem’ komt van het Hebreeuwse ‘chokma’, hetgeen ‘wijsheid’ betekent, praktische wijsheid vooral.

Inderdaad, tot het weigeren van de belasting doet Jezus geen oproep. Hij heeft niet de opstand gepredikt tegen het Romeinse Rijk, zoals de Zeloten als de linkervleugel van de farizese groepering dat wel deden en ook wel praktiseerden. Daarmee staat hij, althans schijnbaar, dichter bij de gezagsgetrouwe Herodianen. Praktisch weliswaar, maar daarom nog niet principieel. Vanuit zijn werkelijkheidszin. Zeker. Want opstand tegen zo’n overmacht als die van de Romeinen zou in bloed en tranen gesmoord worden. Jezus speelt niet lichtvaardig met zijn leven en zeker niet met dat van anderen.


Geen opstand, geen levensgevaarlijke provocaties, maar dat betekent nog niet dat Jezus de keizer onvoorwaardelijk gehoorzaam is, slaafs onderworpen. Er zit onmiskenbaar een dubbele bodem in Jezus’ antwoord als hij zegt: ‘Geef terug, doe terugkeren naar de keizer wat van de keizer is.’ ‘Retour afzender!’, zegt hij als het ware. Laat die keizer zijn geld maar houden en we krijgen de indruk dat Jezus die munt met die (gehate) Caesar-kop met geen vinger aanraakt.

Nee, dat is geen bijval, laat staan een knieval voor de macht van de keizer. Er is geen sprake van dat de keizer en God twee ook maar enigszins vergelijkbare grootheden zijn, die gemeen zouden hebben dat aan beiden gehoorzaamheid geboden is.

Geeft aan Gód wat van God is. Daar ligt voor Jezus het volle accent op. Daarmee wordt de keizer als het ware van zijn machtige troon gestoten, op zijn nummer gezet.

God en zijn Koninkrijk komt de toewijding van ons hele leven toe, van ons bestaan ‘als een levende, heilige Gode welgevallige offerande’, zegt Paulus in Rom. 12. Want dat is ‘uw logische, uw redelijke eredienst’ voegt hij eraan toe. Dat is ‘de u passende, bij uw stand en staat behorende gods-dienst’, zou je ook kunnen zeggen. Dat aan God en de naaste toegewijde leven. En dat Gode gehoorzame en toegewijde leven sluit uit dat we de Caesar als hoogste macht erkennen en vereren. Leef niet zonder meer overeenkomstig de eisen van deze wereld en van deze tijd. Voeg je niet onkritisch in de gangbare praktijken van deze wereld, maar vraag en zoek naar wat de weg en de wil van God is: ‘het goede, welgevallige en volkomene’, zegt Paulus.


Onze Heer heeft dit Gode gehoorzame en Hem alleen toegewijde leven niet alleen gepredikt, maar bovenal gelééfd. En we weten dat hij daarmee van de keizer niet af was, integendeel, hij kreeg daardoor op een ingrijpende en indringende manier met de keizer, althans met de stadhouder van de keizer, te maken.


Ook ons verlost het dienen van God en het zoeken van Zijn Koninkrijk niet van de last, de moeite en de problematiek van het maatschappelijk en politieke leven. Het brengt ons er eerder middenin. Maar we bevinden en begeven ons daar op de weg van onze Heer en Herder, als door hem bevrijden, tot wijsheid en goede moed bevrijden. Goochem en vindingrijk in de liefde.


AMEN



Een lied van Caesar


De messiaanse mare
gaat als een lopend vuur,
Een storm door dorre blâren
het is het laatste uur


De Caesar en de Mammon,
die zijn voor God gelijk.
Hun rijk gaat op in vlammen,
het oude wereldrijk.


De Mammon en de Caesar,
die deelden het geweld.
Er is een mens verrezen
en die behoudt het veld.


De Caesar is de keizer,
de Stáát die geldt als god,
Maar Jezus zal verrijzen,
verrijzen uit de dood.


De Mammon is de Baäl,
maar Jezus is de Heer,
Die al zijn beelden slaan zal
tot in de aarde neer.


De macht der dwingelanden,
een macht ten dode toe,
Die haalt hij uit hun handen.
God is het doden moe.


Laat ons dan niet als slaven
van aardse overmacht
Het leven zelf begraven,
wij zijn van Gods geslacht!


Maar laten wij belijden
God die het leven gunt.
Wij zijn door Christus’ lijden
geslagen en gemunt.


(W. Barnard)

(c) Rens Kopmels