Over mijn vader

Nog niet zo eenvoudig vind ik het om iets over mijn vader te schrijven dat hem recht doet. Zo veel lijntjes lopen er doorgaans tussen ouders en kinderen die je niet doorziet en overziet en die je toch wezenlijk bepalen in al je doen en laten. Dat is zeker ook bij mij zo.


Niet in alle opzichten was hij voor mij een goede en zeker geen gemakkelijke vader. Voor mijn gevoel wilde hij me altijd vormen naar zijn eigen beeld en gelijkenis. Daar heb ik me op zijn laatst sinds mijn dertiende jaar tegen verzet. Ik sloot me voor hem af en gaf hem geen toegang tot mijn gevoelens en tot wat me bezielde of bezighield. Dat moet vader ook wel gespeten hebben, maar hij was daar ook zelf een factor in en dat inzicht is nooit goed tot hem doorgedrongen, denk ik. Vader waardeerde me en prees me vaak bovenmate, maar voor wie ik echt was had hij weinig of geen oog. Bezig – als zo velen – met zijn eigen zorgen en zaken, met zijn ambities en verwachtingen. Voor het anders-zijn van de ander had hij maar weinig gevoel en weinig oog. Ik zeg niet: geen enkel gevoel en geen enkel oog. Want voor de verschoppelingen in de maatschappij had hij vaak weer wel een scherp oog en medegevoel. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de ex-NSB’ers en de moffenmeiden in ons dorp in de jaren na de oorlog. Aan hun verachting en achterstelling deed hij beslist niet mee en als de gelegenheid zich voordeed zocht hij ze op en sprak hij ze aan. Dat werd gewaardeerd. Te meer omdat het bij vader ging om een erkende verzetsman.


Ook mijn moeder heeft in stilte geleden (meen ik te mogen zeggen) onder dat gebrek aan invoelingsvermogen van de kant van mijn vader. Zonder enige twijfel hield vader veel van mijn moeder en weliswaar verdroeg zij de blijken van zijn genegenheid, maar kon zich daar nauwelijks over verheugen of ze beantwoorden. Ook dat moet vader gespeten hebben, maar hij had een te monter karakter om dat gedurig in zich mee te dragen. Hij leefde vooral voor en in zijn plannen en ondernemingen. Hij wilde voor alles een goed vakman en een gewaardeerd lid van de (dorps)samenleving zijn. Dat is hem zeker gelukt. Timmerman voor en in de oorlog (hooguit een paar weken werkloos) werd hij al kort na de bezetting opzichter en later hoofdopzichter bij het grootste architectenbureau in Zeeland (Rothuizen-’t Hooft) tot aan zijn pensioen in 1973. Daarnaast nog heel actief in de vrijwillige brandweer, de CHU, de kerkvoogdij van de Hervormde Gemeente. Raadslid en wethouder in de burgerlijke gemeente tot 1970, toen ons dorp opging in de regionale gemeente Borssele. Ook daar had hij wethouder kunnen worden, maar dat viel niet te combineren met zijn werk als opzichter.


Heel belangrijk voor vader als persoon zijn de jaren van de Duitse bezetting geweest. Al vroeg en zich bewust van de risico’s sloot hij zich aan bij het ondergrondse verzet in de regio. Wat hield dat in? Drie dingen meen ik. Het verspreiden van illegale kraantjes; het verschaffen van bonkaarten aan onderduikers; het opvangen en doorsturen van neergeschoten geallieerde piloten. Vooral dat laatste levende spectaculaire verhalen op, die hij later vaak en graag tijdens het eten ons vertelde. Aan het gewapende verzet had hij geen deel en ik weet ook niet of dat in Zeeland een rol van betekenis gespeeld heeft, maar wel weet ik dat er in en rond ons huis heel wat wapens en munitie verborgen waren. Hoe die daar gekomen waren weet ik niet, maar ze waren er zoals bleek na de oorlog. Toen was het opnieuw illegaal wapenbezit en pas vele jaren na de bezetting heeft vader met behulp van een bevriende politieman ze in de Westerschelde gedumpt, maar minstens één geweer en één revolver heeft hij achtergehouden en weggestopt op de vliering.


Veel schroom, de plattelandsjongen eigen, heeft vader in de oorlogstijd afgelegd en overwonnen. Hij vreesde niet langer ‘grote gebouwen binnen te gaan’, zoals hij wel eens zei en ging tamelijk vrijmoedig om met heren van stand en hoger rang. Ja, hij leefde best met het nodige lef, durfde iemand de waarheid te zeggen en kwam uit voor zijn principes. Goede eigenschappen, al ging hij zich ook wel eens te buiten aan verbale zelfoverschatting, hetgeen hem dan weer minder sympathiek maakte bij wie zijn vrienden hadden kunnen zijn.


Had vader vrienden? Het is een vraag die op veel mannen van toepassing is, juist ook wel op maatschappelijk actieve en betrokken mannen. Ze hebben contacten, relaties, makkers, collega’s, waar ze frequent of minder frequent mee omgaan of omgingen. Vriendschappen tussen mannen hebben meestal een zakelijke basis. Valt die weg dan blijft er vaak van die vriendschap niet zo veel over. Niet zelden verdwijnen de voormalige bentgenoten geheel uit elkaars gezichtsveld, tenzij ze hun contact opnieuw formaliseren bijvoorbeeld door regelmatige reünies of een verenigings- of stichtingsvorm.


Zo heeft vader veel genoegen beleefd aan de Vereniging van het Voormalig Verzet in Zeeland. Daar ontmoette hij oude verzetsmakkers en leerde er andere kennen. Zeker veertig jaar heeft dit verband bestaan en al die tijd is vader er betrokken bij geweest. Zo kende hij ook door zijn werk en zijn politieke en kerkelijke activiteiten talloze mensen in de hele provincie en zij kenden hem. Dat deed hem onmiskenbaar goed en graag bezocht hij bijeenkomsten waar hij oude bekenden weer kon ontmoeten en begroeten. Hij wist er zich gerespecteerd en gewaardeerd. Meer dan in zijn dorp, meer dan in zijn gezin? Zo moet hij het wel eens ervaren hebben.


Maar had hij ook vrienden als mannen (vrouwen kwamen niet in aanmerking) waar hij vertrouwelijk en vanzelfsprekend mee omging en bij wie hij altijd terecht kon? Die had hij niet of nauwelijks, denk ik. Ik zou althans niet goed weten wie. De enige die ik kan bedenken is een zekere Johannes op ’t Hof waar vader na het overlijden van moeder vrijwel elke zondag op bezoek ging en die hij heel vertrouwelijk ook wel als ‘Han’ aansprak, terwijl iedereen hem ‘Op ’t Hof’ of ‘Jewannes’ noemde. Deze Op ’t Hof kende vader als een betrouwbare man uit de tijd van de Duitse bezetting en wat later als mede-gemeenteraadslid. Een bedachtzame en verstandige man, het toonbeeld van een sober levende en wel erg zuinige Zeeuw, steil gereformeerd en oerdegelijk. Maar hij mocht vader graag en kende hem ook wel goed en dat was wederzijds. Bij hen zou ik zeker van vriendschap willen spreken. Vriendschap op voet van gelijkheid.


Toch heeft vader ook wel veel vriendschap ondervonden. Van zijn chef, meneer ’t Hoofd, die hem hoog waardeerde en tamelijk amicaal met hem omging; ook van ds. Kluiver, die vaak contact met hem zocht en ook na diens emeritaat en vertrek uit ons dorp nog met hem bleef corresponderen. Maar getutoyeerd hebben ze elkaar nooit. Althans vader hen niet. Er bleef een verschil in rang en positie bestaan. Verder denk ik hier, haast met enige jaloezie, aan verscheidene mannen of jongens die hij kende uit de bezettingstijd en voor wie hij kennelijk veel betekend had. Nog lang na de oorlog kwamen die hem (en ons) thuis regelmatig bezoeken. Ik denk aan onder anderen Pau de Punder, Jan op ’t Hof, Arend Kievit. De laatste was zelfs nog op vaders begrafenis in 2005, toen zelf al 86 jaar oud. Je zou ook best van een rijk sociaal leven kunnen spreken bij vader. Ook verscheidene neven en nichten hebben gedurig met hem contact onderhouden. Niettemin heeft vader zich na het overlijden van moeder vaak wel eenzaam gevoeld, zeker nadat er de laatste tien jaar van zijn leven ook een einde was gekomen aan zijn vele activiteiten en bezigheden, die ruim twintig jaar na zijn pensionering zijn dagen vulden.


Want wat deed vader niet allemaal? Timmeren, tuinieren, een verdienstelijk boekje schrijven over de geschiedenis van het hervormde kerkgebouw in ons dorp, herinneringen aan zijn eigen levensloop vastleggen tot aan de dood van moeder in 1992. Een heel actieve en mooie oude dag mag je zeggen en dat ervoer hij zelf dikwijls, niet altijd, ook wel zo. Goed gezorgd heeft hij ook voor moeder, die de laatste vijf à zes jaar van haar leven vrij sterk hulpbehoevend was. Na haar overlijden in 1992 verhuisde vader vrij snel naar een nieuw gebouwde aanleunwoning aan de andere kant van het dorp, Vorsvliet, waar hij zeven jaar gewoond heeft om daarna opgenomen te worden in het verzorgingscentrum Poelwijk in ’s-Heer Arendskerke waar hij 29 april 2005 overleden is, 97 jaar oud.


Zijn uitvaart op 4 mei (!) vanuit de Hervormde Kerk in ’s-Gravenpolder, waar zo veel dingen aan hem herinnerden, was voor al zijn nabestaanden een goede ervaring. Heel mooi en onvergetelijk dat zijn negen kleinkinderen zijn kist naar het graf aan de Weeldijk droegen, daarmee vaders lange leven respectvol afsluitend.


(augustus 2016)