Psalm 98
zondag Cantate
'De zin van het zingen' is het thema van de prediking, want deze zondag heet 'Cantate' in de gang van het kerkelijk jaar en Cantate betekent: Zingt.
Het is de vierde zondag na Pasen, de derde voor Pinksteren. Dan worden we opgeroepen, opgewékt om te zingen. En de cantorij zong Psalm 98 als intochtslied, met als antifoon: "Zingt een nieuw lied voor God den Here/ want Hij bracht wonderen tot stand".
Het zingen is maar niet een aardige bijkomstigheid in de kerk, een versiering aan de rand van onze diensten. Nee, zingen is wezenlijk voor de kerkdienst en voor het geloof. 'Ik geloof en daarom zing ik.' Dat was de naam van een radioprogramma uit mijn jonge jaren. Van de NCRV, naar u zult begrijpen.
Toch kan ik, op de keper beschouwd, met die titel niet helemáal gelukkig zijn. Want je kunt je afvragen: is de bron van ons zingen dan ons geloof? Zingen we omdat we geloven óf is het eerder zo dat we zingen om te geloven? Die psalm 98 zegt het toch net iets anders: 'Zingt voor de Heer een nieuw gezang, want Hij heeft wonderen gedaan.' Het zijn Gods wonderen, Gods Woord en Gods daden, die het zingen in ons losmaken. Dáar ontspringt het lied; en ook al zouden wij niet meer geloven en de tent van de kerk moeten sluiten bij gebrek aan geloof en gelovigen, dan nog zou -om met diezelfde psalm te spreken- 'de zee en haar rijkdom haar stem verheffen.. en de rivieren in hun handen klappen en de bergen jubelen voor het aangezicht des Heren'.
De lofzang is allereerst een machtig en onstuitbaar werk van de Géést -en de Geest maakt zich niet afhankelijk van ons geloof of van de kerk, al wil hij ongetwijfeld de kerk en de kerkgangers gaarne inschakelen in zijn lofprijzende activiteit.
Zo zullen we moeten zeggen (en ik vind dat erg troostrijk): het loflied gaat vooraf aan ons geloof. En we zingen ons geloof niet zo zeer uit, maar we drinken het al zingend eerder in. Om het heel praktisch te maken: je kunt dus heel goed lid van de cantorij zijn of gewoon meezingen in de kerk zonder dat je zo zeker weet óf je eigenlijk wel gelooft. Het geloof of je geloofsbelijdenis is geen voorwaarde om het loflied te zingen, maar het geloof is een mogelijk gevolg van het zingen. Het lied komt niet recht uit ons hart, zoals we dat zo graag willen, maar het is eerder zo dat het lied tót ons hart komt. Het wordt ons van buiten af op de onwennige en maar al te vaak onwillige lippen gelegd.
Ik denk dat we dat vooral zo ervaren bij de psalmen. Dat zijn duidelijk niet onze eigen liederen, maar dat zijn de liederen en gebeden van het volk Israël, dat vreemde volk in ons midden. De psalmen hebben het eigenlijk altijd zwaar te verduren gehad in de kerk. Liever zingen we onze eigen en eigentijdse liederen. Die liggen ons beter in het gehoor en in de mond; die geven meer uiting aan onze eigen gevoelens en verlangens dan die vreemd aandoende psalmen. Nu mag er voor die eigen gevoelens ook best ruimte zijn in de kerk, maar het eigene, het vertrouwde en dierbare mag er niet alle ruimte voor zich opeisen. Want het lijkt me wezenlijk voor de kerk dat we er onze stem en onze adem óok lenen aan wat er door anderen onder woorden is gebracht, aan gekweldheid en gekwetstheid, aan verlangen en verwachting -en daarvan zijn de psalmen treffende voorbeelden. Al dat kermen en klagen, dat schreeuwen en roepen tot God uit diepten van ellende, dat hijgen naar water en leven, dat hebben wij meestal toch zo niet. Dat ervaren we zo niet of maar zelden. Kan het niet wat minder en toch goed, zijn we misschien geneigd te denken.
Maar laten we goed zien: zingen doen we in de kerk niet alleen voor onszelf en namens onszelf, (net zo min als bidden!) maar ook altijd vóor en namens anderen, voor wie geen stem hebben en voor wie adem te kort komen. Plaatsvervangend! De een voor de ander, dat is toch kerkelijk, dat is toch christelijk. En het wonderlijke is misschien dat we er zo ook zélf door verrijkt worden, bevrijd uit de engte en de beslotenheid van ons eigen bestaantje en uit de bekommernis van ons eigen gemoed.
Zingen is meer dan spreken- en vast en zeker meer dan preken. Het zingen tilt je boven jezelf en je zorgen uit. Bovendien hoor je de woorden beter als je ze uitzingt, als klank en melodie ze opheffen, zodat je ze niet alleen zegt, maar ook hóort. En dat laatste mogen we in de kerk zeker niet vergeten, want niet alleen 'moet ieder mens snel zijn om te horen', zoals Jacobus zegt, maar zingen is, althans in de kerk, ook altijd een vorm van luisteren, een horen van Gods Woord in mensenwoorden. Ja, we moeten zeggen dat we in de kerk zingen om des te beter te kunnen horen wat de Geest de gemeente te zeggen heeft. Mooie melodieën, goed zingbare liederen, dat is natuurlijk uitstekend, maar het gaat toch bepaald ook om wat we zingen, om de woorden en de tekst van het lied. Die woorden mogen niet in klanken en ritmen verdwijnen, ook niet in al te mooie of al te luide zang.
Maar gaat het dan bij het zingen niet om het loven van God met al wat in ons is, zoals er staat in Psalm 103?
Zeker. Maar dan moeten we vragen: wat is dat precies, de rechte lofprijzing van God? Nu, dat is toch in de kern van de zaak het horen van zijn Woord en het doen van zijn geboden, het wandelen in zijn wegen. We kunnen God, de God van Israël, niet loven en prijzen zonder Hem ook te gehoorzamen. Want als de samenkomsten van de gemeente niets meer te maken hebben met het trachten naar recht en gerechtigheid, met het dienen van God en de naaste, dan is daar die woeste profeet Amos, zo weggeroepen vanachter de schapen uit het boerenland van Tekoa, die onze samenkomsten binnenvalt met zijn striemende profetie: 'doe weg van Mij het getier (toe maar!) van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil ik niet horen, maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een immer vloeiende beek.' Die kritische tegenstem mogen we op zondag Cantate niet missen of negeren.
Het loflied mag niet vals klinken en het klinkt vals als we niet tegelijk vragen naar Gods gebod, niet tegelijk zoeken naar Gods weg met ons en onze wereld. We kunnen God niet waarachtig loven zonder Hem te horen, te gehoorzamen met de daad van ons bestaan. Hetzelfde nog anders gezegd: we kunnen God niet loven en prijzen zonder Hem vooreerst en vooral lief te hebben; en God liefhebben dat is in de kern van de zaak zijn Wóórd horen en zich houden aan zijn geboden. Jezus zegt in het evangelie van Johannes: 'Wanneer gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden bewaren'. Gehoorzaamheid dus. Maar omdat gehoorzaamheid in wezen liefde is, is die gehoorzaamheid niet afgepast, niet karig, maar vrij en overvloedig en gaat ze steeds weer over in de lofprijzing en de dankzegging; en daarvoor is het zingen (naast het 'jubelen' en het 'bidden', de namen van de zondagen die deze zondag 'Cantate' flankeren) wel één van de meest geschikte vormen. De liefde vraagt om lofprijzingen, om eerbetuigingen, om liederen zonder tal...
Maar nu kan ik me goed voorstellen dat u dat allemaal te mooi, te kerkelijk en te onwerkelijk vindt. Want in ons feitelijke, alledaagse bestaan, in ons verregaand geseculariseerde wereld van werk, gezin en recreatie ontbreekt die dimensie van de lofprijzing, de dankbaarheid en de liefde tot God vrijwel geheel. Hoop en verlangen, zoals die stem krijgen in lied en gebed zijn er verschoppelingen, randverschijnselen. En als we moesten zeggen wat ons gelóof nu precies inhoudt, dan komen we waarschijnlijk uit bij zo iets als een bepaalde levensbeschouwing, een zekere ethiek, misschien bij vertrouwen in de toekomst ondanks alles. Nu, dat is allemaal niet niks, maar de dimensie van de dank, de lof en de liefde van God ontbreekt nagenoeg, is er slechts marginaal of zelfs helemaal afwezig.
Misschien is het daarom zo belangrijk dat we in de kerk de lofzang gaande houden: Om de hoop te voeden, om het verlangen stem te geven, om te danken en God te loven. Daar komen we in het dagelijkse, wereldse leven praktisch niet aan toe. Zeker niet als we wat ouder worden en de zwaarte van het leven ons weinig aanleiding geeft om te zingen. En er zit -wat dat betreft- ook heel wat ouderdom, zorgelijkheid en zwarigheid bij de in leeftijd jeugdigen...
Daarom kunnen we ons ook wel afvragen of het leven en de wereld waarin we leven eigenlijk wel aanleiding geven tot zingen en lofzegging. Nu, daarop kunnen we niet zonder meer met já antwoorden. Maar we moeten ons dan ook goed realiseren dat de redenen voor de dank- en lofzegging ook niet in de wereld of ons leven liggen. Nogmaals Psalm 98: 'Zingt de Here een nieuw lied, want Hij doet wonderen.' Lof en dank ontspringen niet aan de levenservaringen, maar wat God doet en wie God is maakt het lied in ons los. We zingen tegen de klippen van de levenservaringen, ook van de negatieve levenservaringen, op. En vandaar dat ook in de diepe schaduwen van het leven de lof van God niet verstomt en het zingen niet ophoudt. Ja, zelfs als we onze geliefden ten grave moeten dragen zingen we de lof van God- door onze tranen heen.
Zondag 'Cantate'. We zingen niet alleen omdat we zo opgewekt en vrolijk zijn, maar we zingen ook omdat we de afstand tussen Gods beloften van recht, vrede en geluk aan de ene kant en onze wereld, ons leven aan de andere kant, die daar vaak zo weinig van te zien geven, in het lied a.h.w. overbruggen.
Er is in ons leven dikwijls een niet-zien, een niets gewaar worden van Gods goedheid en heerlijkheid in de wereld en ons leven. Dat is met name de situatie tegen en rond Hemelvaart, als de Heer van ons heengaat en wij Hem niet langer zien, zoals we hoorden in het evangelie van deze zondag. Bij dit afscheid ontstaat er afstand tussen ons en de Heer. Maar dan wordt ons tegelijk de troost van de komende Geest beloofd, zodat Jezus kan zeggen: 'Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen.' De Geest der waarheid, die 'uit het mijne neemt en het u verkondigt', d.w.z. die wat ons in Christus gezegd en gedaan is ons uitlegt en op ons en onze wereld toepast en zo ons toekomst opent.
De Geest komt o.a. tot ons in het lied. Hij doet ons zingen en overbrugt zo de afstand tussen Gods beloften en ons vaak zo miserabele leven. De afstand en de tégenspraak zelfs.
Juist omdat die afstand er is moeten we zingen; en bij die tegenspraak van Gods vrede en onze wereld kunnen we als gemeente van de opgestane Heer ons niet zonder meer neerleggen.
De Geest houdt de moed erin; de Geest houdt de lofzang gaande. Ook in onze stemmingen van droefgeestigheid en ongeloof zijn we niet aan onszelf en onze negatieve stemmingen overgelaten. De bijstand en de bemoediging van de Geest is ons beloofd. In die kracht zingen we op zondag 'Cantate', elke zondag en alle dagen van ons leven.
AMEN
Het is de vierde zondag na Pasen, de derde voor Pinksteren. Dan worden we opgeroepen, opgewékt om te zingen. En de cantorij zong Psalm 98 als intochtslied, met als antifoon: "Zingt een nieuw lied voor God den Here/ want Hij bracht wonderen tot stand".
Het zingen is maar niet een aardige bijkomstigheid in de kerk, een versiering aan de rand van onze diensten. Nee, zingen is wezenlijk voor de kerkdienst en voor het geloof. 'Ik geloof en daarom zing ik.' Dat was de naam van een radioprogramma uit mijn jonge jaren. Van de NCRV, naar u zult begrijpen.
Toch kan ik, op de keper beschouwd, met die titel niet helemáal gelukkig zijn. Want je kunt je afvragen: is de bron van ons zingen dan ons geloof? Zingen we omdat we geloven óf is het eerder zo dat we zingen om te geloven? Die psalm 98 zegt het toch net iets anders: 'Zingt voor de Heer een nieuw gezang, want Hij heeft wonderen gedaan.' Het zijn Gods wonderen, Gods Woord en Gods daden, die het zingen in ons losmaken. Dáar ontspringt het lied; en ook al zouden wij niet meer geloven en de tent van de kerk moeten sluiten bij gebrek aan geloof en gelovigen, dan nog zou -om met diezelfde psalm te spreken- 'de zee en haar rijkdom haar stem verheffen.. en de rivieren in hun handen klappen en de bergen jubelen voor het aangezicht des Heren'.
De lofzang is allereerst een machtig en onstuitbaar werk van de Géést -en de Geest maakt zich niet afhankelijk van ons geloof of van de kerk, al wil hij ongetwijfeld de kerk en de kerkgangers gaarne inschakelen in zijn lofprijzende activiteit.
Zo zullen we moeten zeggen (en ik vind dat erg troostrijk): het loflied gaat vooraf aan ons geloof. En we zingen ons geloof niet zo zeer uit, maar we drinken het al zingend eerder in. Om het heel praktisch te maken: je kunt dus heel goed lid van de cantorij zijn of gewoon meezingen in de kerk zonder dat je zo zeker weet óf je eigenlijk wel gelooft. Het geloof of je geloofsbelijdenis is geen voorwaarde om het loflied te zingen, maar het geloof is een mogelijk gevolg van het zingen. Het lied komt niet recht uit ons hart, zoals we dat zo graag willen, maar het is eerder zo dat het lied tót ons hart komt. Het wordt ons van buiten af op de onwennige en maar al te vaak onwillige lippen gelegd.
Ik denk dat we dat vooral zo ervaren bij de psalmen. Dat zijn duidelijk niet onze eigen liederen, maar dat zijn de liederen en gebeden van het volk Israël, dat vreemde volk in ons midden. De psalmen hebben het eigenlijk altijd zwaar te verduren gehad in de kerk. Liever zingen we onze eigen en eigentijdse liederen. Die liggen ons beter in het gehoor en in de mond; die geven meer uiting aan onze eigen gevoelens en verlangens dan die vreemd aandoende psalmen. Nu mag er voor die eigen gevoelens ook best ruimte zijn in de kerk, maar het eigene, het vertrouwde en dierbare mag er niet alle ruimte voor zich opeisen. Want het lijkt me wezenlijk voor de kerk dat we er onze stem en onze adem óok lenen aan wat er door anderen onder woorden is gebracht, aan gekweldheid en gekwetstheid, aan verlangen en verwachting -en daarvan zijn de psalmen treffende voorbeelden. Al dat kermen en klagen, dat schreeuwen en roepen tot God uit diepten van ellende, dat hijgen naar water en leven, dat hebben wij meestal toch zo niet. Dat ervaren we zo niet of maar zelden. Kan het niet wat minder en toch goed, zijn we misschien geneigd te denken.
Maar laten we goed zien: zingen doen we in de kerk niet alleen voor onszelf en namens onszelf, (net zo min als bidden!) maar ook altijd vóor en namens anderen, voor wie geen stem hebben en voor wie adem te kort komen. Plaatsvervangend! De een voor de ander, dat is toch kerkelijk, dat is toch christelijk. En het wonderlijke is misschien dat we er zo ook zélf door verrijkt worden, bevrijd uit de engte en de beslotenheid van ons eigen bestaantje en uit de bekommernis van ons eigen gemoed.
Zingen is meer dan spreken- en vast en zeker meer dan preken. Het zingen tilt je boven jezelf en je zorgen uit. Bovendien hoor je de woorden beter als je ze uitzingt, als klank en melodie ze opheffen, zodat je ze niet alleen zegt, maar ook hóort. En dat laatste mogen we in de kerk zeker niet vergeten, want niet alleen 'moet ieder mens snel zijn om te horen', zoals Jacobus zegt, maar zingen is, althans in de kerk, ook altijd een vorm van luisteren, een horen van Gods Woord in mensenwoorden. Ja, we moeten zeggen dat we in de kerk zingen om des te beter te kunnen horen wat de Geest de gemeente te zeggen heeft. Mooie melodieën, goed zingbare liederen, dat is natuurlijk uitstekend, maar het gaat toch bepaald ook om wat we zingen, om de woorden en de tekst van het lied. Die woorden mogen niet in klanken en ritmen verdwijnen, ook niet in al te mooie of al te luide zang.
Maar gaat het dan bij het zingen niet om het loven van God met al wat in ons is, zoals er staat in Psalm 103?
Zeker. Maar dan moeten we vragen: wat is dat precies, de rechte lofprijzing van God? Nu, dat is toch in de kern van de zaak het horen van zijn Woord en het doen van zijn geboden, het wandelen in zijn wegen. We kunnen God, de God van Israël, niet loven en prijzen zonder Hem ook te gehoorzamen. Want als de samenkomsten van de gemeente niets meer te maken hebben met het trachten naar recht en gerechtigheid, met het dienen van God en de naaste, dan is daar die woeste profeet Amos, zo weggeroepen vanachter de schapen uit het boerenland van Tekoa, die onze samenkomsten binnenvalt met zijn striemende profetie: 'doe weg van Mij het getier (toe maar!) van uw liederen, het getokkel van uw harpen wil ik niet horen, maar laat het recht als water golven en gerechtigheid als een immer vloeiende beek.' Die kritische tegenstem mogen we op zondag Cantate niet missen of negeren.
Het loflied mag niet vals klinken en het klinkt vals als we niet tegelijk vragen naar Gods gebod, niet tegelijk zoeken naar Gods weg met ons en onze wereld. We kunnen God niet waarachtig loven zonder Hem te horen, te gehoorzamen met de daad van ons bestaan. Hetzelfde nog anders gezegd: we kunnen God niet loven en prijzen zonder Hem vooreerst en vooral lief te hebben; en God liefhebben dat is in de kern van de zaak zijn Wóórd horen en zich houden aan zijn geboden. Jezus zegt in het evangelie van Johannes: 'Wanneer gij Mij liefhebt, zult ge mijn geboden bewaren'. Gehoorzaamheid dus. Maar omdat gehoorzaamheid in wezen liefde is, is die gehoorzaamheid niet afgepast, niet karig, maar vrij en overvloedig en gaat ze steeds weer over in de lofprijzing en de dankzegging; en daarvoor is het zingen (naast het 'jubelen' en het 'bidden', de namen van de zondagen die deze zondag 'Cantate' flankeren) wel één van de meest geschikte vormen. De liefde vraagt om lofprijzingen, om eerbetuigingen, om liederen zonder tal...
Maar nu kan ik me goed voorstellen dat u dat allemaal te mooi, te kerkelijk en te onwerkelijk vindt. Want in ons feitelijke, alledaagse bestaan, in ons verregaand geseculariseerde wereld van werk, gezin en recreatie ontbreekt die dimensie van de lofprijzing, de dankbaarheid en de liefde tot God vrijwel geheel. Hoop en verlangen, zoals die stem krijgen in lied en gebed zijn er verschoppelingen, randverschijnselen. En als we moesten zeggen wat ons gelóof nu precies inhoudt, dan komen we waarschijnlijk uit bij zo iets als een bepaalde levensbeschouwing, een zekere ethiek, misschien bij vertrouwen in de toekomst ondanks alles. Nu, dat is allemaal niet niks, maar de dimensie van de dank, de lof en de liefde van God ontbreekt nagenoeg, is er slechts marginaal of zelfs helemaal afwezig.
Misschien is het daarom zo belangrijk dat we in de kerk de lofzang gaande houden: Om de hoop te voeden, om het verlangen stem te geven, om te danken en God te loven. Daar komen we in het dagelijkse, wereldse leven praktisch niet aan toe. Zeker niet als we wat ouder worden en de zwaarte van het leven ons weinig aanleiding geeft om te zingen. En er zit -wat dat betreft- ook heel wat ouderdom, zorgelijkheid en zwarigheid bij de in leeftijd jeugdigen...
Daarom kunnen we ons ook wel afvragen of het leven en de wereld waarin we leven eigenlijk wel aanleiding geven tot zingen en lofzegging. Nu, daarop kunnen we niet zonder meer met já antwoorden. Maar we moeten ons dan ook goed realiseren dat de redenen voor de dank- en lofzegging ook niet in de wereld of ons leven liggen. Nogmaals Psalm 98: 'Zingt de Here een nieuw lied, want Hij doet wonderen.' Lof en dank ontspringen niet aan de levenservaringen, maar wat God doet en wie God is maakt het lied in ons los. We zingen tegen de klippen van de levenservaringen, ook van de negatieve levenservaringen, op. En vandaar dat ook in de diepe schaduwen van het leven de lof van God niet verstomt en het zingen niet ophoudt. Ja, zelfs als we onze geliefden ten grave moeten dragen zingen we de lof van God- door onze tranen heen.
Zondag 'Cantate'. We zingen niet alleen omdat we zo opgewekt en vrolijk zijn, maar we zingen ook omdat we de afstand tussen Gods beloften van recht, vrede en geluk aan de ene kant en onze wereld, ons leven aan de andere kant, die daar vaak zo weinig van te zien geven, in het lied a.h.w. overbruggen.
Er is in ons leven dikwijls een niet-zien, een niets gewaar worden van Gods goedheid en heerlijkheid in de wereld en ons leven. Dat is met name de situatie tegen en rond Hemelvaart, als de Heer van ons heengaat en wij Hem niet langer zien, zoals we hoorden in het evangelie van deze zondag. Bij dit afscheid ontstaat er afstand tussen ons en de Heer. Maar dan wordt ons tegelijk de troost van de komende Geest beloofd, zodat Jezus kan zeggen: 'Het is beter voor u, dat Ik heenga. Want indien ik niet heenga, kan de Trooster niet tot u komen.' De Geest der waarheid, die 'uit het mijne neemt en het u verkondigt', d.w.z. die wat ons in Christus gezegd en gedaan is ons uitlegt en op ons en onze wereld toepast en zo ons toekomst opent.
De Geest komt o.a. tot ons in het lied. Hij doet ons zingen en overbrugt zo de afstand tussen Gods beloften en ons vaak zo miserabele leven. De afstand en de tégenspraak zelfs.
Juist omdat die afstand er is moeten we zingen; en bij die tegenspraak van Gods vrede en onze wereld kunnen we als gemeente van de opgestane Heer ons niet zonder meer neerleggen.
De Geest houdt de moed erin; de Geest houdt de lofzang gaande. Ook in onze stemmingen van droefgeestigheid en ongeloof zijn we niet aan onszelf en onze negatieve stemmingen overgelaten. De bijstand en de bemoediging van de Geest is ons beloofd. In die kracht zingen we op zondag 'Cantate', elke zondag en alle dagen van ons leven.
AMEN