Terugdenkend aan Hasselaar
Deze maand is het tien jaar geleden dat ons J.M. Hasselaar ontviel, 75 jaar oud en minstens veertig jaar verbonden met In de Waagschaal. Als regelmatig scribent, als redactielid en een onduidelijke tijd als voorzitter van de redactie. Ik ben er niet zeker of hij dat laatste zelf wist, want steevast kwam hij minstens een half uur te laat en vertrok hij ook weer flink voor sluitingstijd. Het merkwaardigste was misschien dat niemand zich daaraan stoorde. De democratische structuur en instelling van de redactie verhulde nagenoeg zijn formele leiderschap. Niettemin heeft hij als weinig anderen de geest en de cultuur van In de Waagschaal bepaald. Hij is en blijft een onvergetelijke in de historie van ons periodiek. Wat hij ons als fijnzinnig theoloog heeft nagelaten is voor een niet gering deel terug te vinden in de jaargangen tussen 1948 en 1992. Vier keer werd er bijna een volledig nummer besteed aan zijn persoon en werk. Bij zijn zestigste verjaardag in 1977, bij zijn afscheid als hoogleraar dogmatiek in Utrecht in 1983, bij zijn overlijden in 1992 en in een nummer van mei 1994 met o.a. een uitvoerig gesprek over hem met Ernst Beker.
Ik ben er niet zo zeker van dat Hasselaar voor de komende generaties een begrip zal blijven, want het boeiende van 's mans theologie hing toch wel nauw samen met zijn persoon en verschijning. Men moest hem meemaken om hem te waarderen en zijn invloed is dan ook voornamelijk lokaal bepaald gebleven: Utrecht, Hydepark en de kring van In de Waagschaal dus, zou ik denken. In Amsterdam en Leiden kent men hooguit zijn naam. Toch was hij een uiterst vakbekwaam dogmaticus die levenslang verkeerde met Gunning, Noordmans, Miskotte, Van Ruler, Barth, Rosenstock en Rosenzweig. Al die stemmen klonken door in zijn eigen stem en naar hen te leren luisteren was misschien zijn grootste ambitie als leraar van de kerk. Voor zichzelf een monument op te richten in de geschiedenis van de Nederlandse theologie was hem verre. Eens zei ik tegen hem: 'Hans, je moet wel de feiten van je levensloop een beetje op een rijtje hebben als iemand straks je biografie gaat schrijven.' Want hij zat er gemakkelijk vijf jaar naast als je hem bij voorbeeld vroeg wanneer hij precies hoogleraar was geworden. Zijn reactie typeerde hem: 'een goede reden om er nooit aan te beginnen.'
Had ook hij dan niet zijn ijdelheden? Ted van Gennep schrijft in het redactioneel van het nummer bij zijn afscheid als hoogleraar: 'Hasselaar weet haast niets en hij is daar onmatig trots op. Hij schept er een boosaardig genoegen in je te laten merken, dat hij het laatste boek niet heeft gelezen, dat de beroemdste film aan hem voorbijging en dat hij van de F.C. Utrecht alleen het vage vermoeden heeft, dat het een niet te verwaarlozen macht is in het leven van zijn vriend Beker.' Het is geestig en treffend, maar Van Gennep schreef daar ook: 'Hans Hasselaar is een diepzee-duiker, die wonderlijke parels naar boven brengt: grote en kleine. Hij is een diepzee-duiker, die ook onder water nog viool speelt.'
Ik besluit met een persoonlijke herinnering. Ik had gesolliciteerd voor de vacante functie in het rectorium van Hydepark in 1991, maar ik had en kreeg geen schijn van kans. Ik sprak me teleurstelling daarover uit tegenover Hasselaar. Hij hoorde me aan en sprak toen de op zichzelf voor mij onvergetelijke woorden: 'Wees jij maar een vrij en gelukkig mens'. Maar op dat moment vond ik het wel wat beneden de maat van mijn teleurstelling, waarin ik me niet helemaal serieus genomen vond.
Enkele maanden gingen voorbij en ik kwam Hasselaar tegen op straat na een redactievergadering, zoals wel vaker gebeurde, want hij woonde in die buurt en verkoos niet zelden een wandelingetje boven de vergadering. Hij kwam op me af en zei: 'Kan er uit Boxmeer iets goeds komen?' Ik keek wat verbaasd en niet begrijpend. Maar het was natuurlijk een parel van een opmerking. De nieuwe rector van Hydepark, Annemarijke Spijkerboer, kwam uit Boxmeer en ook van Hasselaar zelf was Boxmeer de eerste gemeente. Ik was de kleine deceptie weer al vergeten, maar Hasselaar niet. Vanwege zulk een elegant geuite fijngevoeligheid en opmerkzaamheid zal ik me Hans Hasselaar altijd blijven herinneren. Hij zag je staan en hij zag je gaan met een open, peilende blik. Dat heb ik ervaren als een zeldzame weldaad.
(oktober 2002)
Ik ben er niet zo zeker van dat Hasselaar voor de komende generaties een begrip zal blijven, want het boeiende van 's mans theologie hing toch wel nauw samen met zijn persoon en verschijning. Men moest hem meemaken om hem te waarderen en zijn invloed is dan ook voornamelijk lokaal bepaald gebleven: Utrecht, Hydepark en de kring van In de Waagschaal dus, zou ik denken. In Amsterdam en Leiden kent men hooguit zijn naam. Toch was hij een uiterst vakbekwaam dogmaticus die levenslang verkeerde met Gunning, Noordmans, Miskotte, Van Ruler, Barth, Rosenstock en Rosenzweig. Al die stemmen klonken door in zijn eigen stem en naar hen te leren luisteren was misschien zijn grootste ambitie als leraar van de kerk. Voor zichzelf een monument op te richten in de geschiedenis van de Nederlandse theologie was hem verre. Eens zei ik tegen hem: 'Hans, je moet wel de feiten van je levensloop een beetje op een rijtje hebben als iemand straks je biografie gaat schrijven.' Want hij zat er gemakkelijk vijf jaar naast als je hem bij voorbeeld vroeg wanneer hij precies hoogleraar was geworden. Zijn reactie typeerde hem: 'een goede reden om er nooit aan te beginnen.'
Had ook hij dan niet zijn ijdelheden? Ted van Gennep schrijft in het redactioneel van het nummer bij zijn afscheid als hoogleraar: 'Hasselaar weet haast niets en hij is daar onmatig trots op. Hij schept er een boosaardig genoegen in je te laten merken, dat hij het laatste boek niet heeft gelezen, dat de beroemdste film aan hem voorbijging en dat hij van de F.C. Utrecht alleen het vage vermoeden heeft, dat het een niet te verwaarlozen macht is in het leven van zijn vriend Beker.' Het is geestig en treffend, maar Van Gennep schreef daar ook: 'Hans Hasselaar is een diepzee-duiker, die wonderlijke parels naar boven brengt: grote en kleine. Hij is een diepzee-duiker, die ook onder water nog viool speelt.'
Ik besluit met een persoonlijke herinnering. Ik had gesolliciteerd voor de vacante functie in het rectorium van Hydepark in 1991, maar ik had en kreeg geen schijn van kans. Ik sprak me teleurstelling daarover uit tegenover Hasselaar. Hij hoorde me aan en sprak toen de op zichzelf voor mij onvergetelijke woorden: 'Wees jij maar een vrij en gelukkig mens'. Maar op dat moment vond ik het wel wat beneden de maat van mijn teleurstelling, waarin ik me niet helemaal serieus genomen vond.
Enkele maanden gingen voorbij en ik kwam Hasselaar tegen op straat na een redactievergadering, zoals wel vaker gebeurde, want hij woonde in die buurt en verkoos niet zelden een wandelingetje boven de vergadering. Hij kwam op me af en zei: 'Kan er uit Boxmeer iets goeds komen?' Ik keek wat verbaasd en niet begrijpend. Maar het was natuurlijk een parel van een opmerking. De nieuwe rector van Hydepark, Annemarijke Spijkerboer, kwam uit Boxmeer en ook van Hasselaar zelf was Boxmeer de eerste gemeente. Ik was de kleine deceptie weer al vergeten, maar Hasselaar niet. Vanwege zulk een elegant geuite fijngevoeligheid en opmerkzaamheid zal ik me Hans Hasselaar altijd blijven herinneren. Hij zag je staan en hij zag je gaan met een open, peilende blik. Dat heb ik ervaren als een zeldzame weldaad.
(oktober 2002)