Over T.G. van der Linden
Volgenderwijs (dissertatie)
'De vorm waarin de kerk alleen bestaan kan is die van de navolging.' Teunard van der Linden, hervormd predikant in Rijnsaterwoude, vond die uitspraak bij Bonhoeffer en ze daagde hem uit tot een studie waarop hij eind vorig jaar (2000) in Leiden promoveerde. Die kreeg als titel mee: Volgenderwijs, een theologische studie over 'navolging' als ecclesiologisch motief.
Dat klinkt geleerd en academisch en dat is het ook wel; niettemin zijn grote gedeelten van het boek goed te lezen en te begrijpen voor niet-theologisch gespecialiseerden, die de kerk en de zaak van de kerk ter harte gaan. Direct duidelijk mag zijn dat we hier te maken hebben met een sterk kerk-kritische studie. Want Van der Linden wil voluit 'theologisch over de kerk spreken en denken' en waarschijnlijk niet ten onrechte merkt hij in zijn inleiding op dat het daaraan veelal ontbreekt in de discussie van vandaag; b.v. denkend aan het SOW-proces. (p.xiii). Er is spanning tussen een kerk waarvan de levensvorm en het levenselement gekwalificeerd kan worden vanuit het motief van de navolging van Christus en een (vervallen) volkskerk of de bijeengeveegde restanten daarvan. Dat is een kerk van dwalenden en dolenden, van zoekenden en onwetenden. ( En we zeggen dat zonder daar onszelf ver verheven boven te voelen.) Deze kerk wil Van der Linden in ieder geval niet afschrijven, ook al is daar misschien niet zo veel te bespeuren van de navolging als drijvend en dragend motief dat het kerkelijk leven richting en substantie geeft. De vlucht uit de wereld en het breken met de kerk in zijn empirische verschijning is een telkens ook in de kerkgeschiedenis terugkerende verleiding, maar het is karakteristiek voor Van der Linden dat hij daaraan niet wil toegeven.
Dat wilde ook zijn eerste en voornaamste inspirator Dietrich Bonhoeffer niet over wie het eerste hoofdstuk gaat. Verbazingwekkend overigens hoe deze Bonhoeffer in zijn sterk fragmentarische en onvoltooide theologie steeds weer en zo velen nog altijd uitdaagt en inspireert. Daarin speelt ongetwijfeld mee dat Bonhoeffer zijn theologie schreef met zijn levensverhaal en zijn bewogen en dramatische leven een getuigenis aflegt van zijn geloof. Daarbij was het thema 'Nachfolge' een centraal thema voor Bonhoeffer in het bijzonder in de tijd dat hij leiding gaf aan het seminarie Finkenwalde, waar predikanten van de 'Bekennende Kirche' opgeleid werden.(1935-'37). De genade waarvan de mens leven mag is geen 'goedkope genade'. Dat is een karikatuur van de erfenis van Luther, die aan de kerk van zijn dagen niet vreemd was. Genade is 'dure genade' en vraagt om gehoorzaamheid, om daadwerkelijk geloof, om navolging van Christus. Alleen voor enkelingen? Alleen voor daartoe speciaal geroepenen en uitverkorenen? Nee, navolging is een zaak van de kérk als zodanig. Dat willen Bonhoeffer en Van der Linden beiden vasthouden en volhouden. Wél is het zo dat de roeping tot navolging ons treft als enkeling en ons aanvankelijk ook tot eenzamen maakt, maar de aldus geroepenen treden ook een nieuwe gemeenschap binnen. Kernachtig zegt Bonhoeffer: 'Ieder treedt alléén in de navolging, maar niemand blijft alleen in de navolging.' De breuk met de wereld en eventueel ook met de kerk vindt plaats ter wille van een diepere solidariteit met de wereld of de kerk. Prachtig ook is in dit verband zijn vermaarde zinsnede: "Want we gelóven in het laatste, maar léven in het voorlaatste'. (p. 27)En dat tweede dan voluit, ten einde toe, zoals Bonhoeffer zelf ons dat voorleefde in zijn verzet tegen het Nazi-dom en in de gevangenis. Juist ook daar en dan was hij ten volle betrokken op de eigen tijd en op de ophanden zijnde toekomst.
Bonhoeffer zet aldus de toon en geeft de strekking aan in deze studie, maar er blijft genoeg te vragen over en daarom nodigt wat Bonhoeffer ons heeft nagelaten uit tot bijbels-theologische en kerkhistorische verdieping. Daaraan besteedt Van der Linden de hoofdstukken II en III van zijn boek.
Daarbij is in het bijbels-theologische hoofdstuk vooral van belang de verhouding tussen de synoptische evangelieën, waarin het meest uitdrukkelijk en letterlijk-lijfelijk van 'navolging' (van Jezus) sprake is, en met name de Paulinische brieven waar navolging wordt verdiept en verbreed en haast identiek is met geloof of gehoorzaamheid. In het verstaan en de vertolking van de roep tot navolging mag niet afgezien worden van de kerkelijke en culturele context. Spiritualiseert Paulus de navolging dan? In zekere zin, já, maar dat betekent nog niet dat deze vergeestelijking het lijfelijke en het sociaal-economische bestaan ongemoeid laat.
Van der Linden kiest op dit punt Noordmans als zijn belangrijkste gids en we realiseren ons opnieuw hoe verhelderend en actueel deze Nederlandse theoloog is en blijft in menige theologische en kerkelijke verlegenheid van onze dagen. Anders dan Bonhoeffer, maar niet minder dan deze. Inspiratie tot hernieuwde studie van deze twee midden-twintigste-eeuwse theologen zou al een eerste vrucht kunnen zijn van Van der Linden's boek.
Boeiend is vervolgens het kerk-historische hoofdstuk. Tien karakteristieke teksten bespreekt de auteur. Ik som ze op om een indruk te geven van de brede oriëntatie van deze studie. Uit de oude kerk Ignatius, Antonius, Augustinus, uit de Middeleeuwen Franciscus en Thomas à Kempis, Luther en Calvijn uit de reformatietijd, de piëtist Francke en de filosoof Kierkegaard uit de moderne tijd en daartussen nog Karl Barth als tegenstem tegenover Francke. Mij spraken die van Thomas à Kempis en die van Luther het meest aan.
Wat sprak die Maarten Luther toch recht voor zijn raap! Tegen de achtergrond van de middeleeuwse kloostertraditie en de bedelorden vaart Luther uit tegen een navolgingswetticisme dat de roeping van de christen in het gewone leven en het beroep miskent en verwaarloost. Ik geef een smaakmakend citaat van de weergave van Van der Linden: 'De navolging (zei Luther) moet in het eigen leven leven gezocht worden, in het verlengde van de "stand' waarin men leeft. Man, vrouw, kind, dochter, knecht of heer: een ieder moet het zijne zoeken en daarin Gods gebod volbrengen. Men moet niet zoals de dwepers van huis weglopen en in de wereld rondhangen. De meid die de mest uitrijdt en de knecht die het land ploegt, dát is de navolging zoals God het wil. Een ieder blijve bij zijn beroep. Het gaat niet om hoge of lage werken, maar om gehoorzaamheid in de werken die velerlei zijn wanneer een ieder, naar de gaven en de genade van God, op het zijne ziet.'(125)
Dat is, dunkt me, in hoge mate kenmerkend voor de protestantse opvatting van de navolging, al moge het ook duidelijk zijn dat we hiermee van wereld-gelijkvormigheid nooit ver verwijderd zijn. Dat gevaar dreigt wel en men is er ook wel aan bezweken, maar men moet in geen geval de waarde en betekenis van het natuurlijke en civiele leven opofferen aan een misplaatst, idealistisch of dweepziek, 'zoeken van het Koninkrijk'. Het gewone mensenleven is- en wordt wellicht nóg- te zeer in discrediet gebracht vanuit sterke tendensen in de christelijke traditie. Rooms-katholieke, piëtistische, evangelicale en radicaal maatschappij-kritische. Als ik protestants ben dan is het vooral hierom, bedenk ik. Het gaat toch om de 'glorie van het ordinaire leven', zoals de 19-de eeuwer Gunning dat zei. Luther en Bonhoeffer verstaan ondanks de andere accenten en de verschillende omstandigheden elkaar hier heel goed op dit aangelegen punt. Maar op grote historische afstand van Luther's felle strijd hoeft dat niet uit te sluiten dat we ook oog hebben voor wat Franciscus en Thomas à Kempis bewoog met hun radicale inzet voor de schepping en de waarde van het devotionele leven midden in de gemeente.
Dan volgt een hoofdstuk over 'Kerk en navolging: systematische lijnen'. Dat stuk begint wat moeizaam, maar het mondt uit in twee ethische hoofdlijnen waar het de Christus navolgende kerk betreft. Het eerste: navolging als roeping uit de wereld en het tweede als navolging in de wereld. Knap zoals Van der Linden op die lijnen alle momenten onder één van de zaligsprekingen zet en kans ziet veel van het eerder verzamelde en bijeengelezene hier in te voegen en vruchtbaar te maken. Knap ook hoe hij nog een paragraaf toevoegt als 'contrapunt' voor de navolging: de 'verborgen omgang' als het 'sabbathsmoment' van de navolging in de wereld (178). Van der Linden waakt er voor dat in het navolgingsethos het christelijk leven niet opgaat in dienst, missie, strijd om gerechtigheid. Er is ook het goed recht (en de noodzaak) van vieren, bidden, liturgie en zelfs het vasten.
Het laatste hoofdstuk heet 'Navolging in context'. Dat is natuurlijk gewaagd. Breng het historisch gevondene en theologisch verworvene nu maar eens in verbinding met maatschappij en kerken anno 2000! De schrijver gaat die moeilijke opgave niet uit de weg en brengt het thema van de navolging binnen in een samenleving die hij vooral typeert als 'individualistisch'. Juist daar zal navolging als levensvorm van de kerk als gemeenschap moeilijk liggen. Opvallend is de voorzichtige en genuanceerde weging van het individualisme dat onze samenleving de laatste decennia doortrekt. De kerk hoeft het niet af te wijzen, maar blijft wel kritisch onderscheiden tussen 'individualisme van het goede soort' (Frits de Lange) en 'bedenkelijke vormen van individualisme'. (213).
De studie van Van der Linden kost de lezer wat inspanning, ondanks de lenige en zorgvuldige stijl waarin dit boek geschreven is. Dat zit 'm in de zaak, de materie die weerbarstig is en om een subtiele behandeling vraagt. Maar die krijgt ze in deze evenwichtige studie.
Grote verdienste is dat hij, zoals een theoloog betaamt, gekwalificeerd over de kerk wil spreken en daardoor kritisch kijkt naar de kerk zoals we die kennen en meemaken. Maar de solidariteit met de gemeente zoals die zich aan ons voordoet is óok maximaal. Dat doet althans mij goed en zo kun je ook wel wat met Van der Linden's kritische benadering.
De kerk is niet overgelaten aan haar eigen, soms wat mismoedige zelfverstaan, noch aan dat van haar wereldlijke kritici. Zij is de kerk van Christus. Dat moeten we weten en dat maakt dat we met verrassingen mogen rekenen. Ook daarom zullen we de kerk niet moeten verlaten of loslaten, hetzij in de vrijblijvendheid van de wereld, hetzij in de ijver en de bet-weterigheid van de sektarische groep.
T.G. van der Linden, Volgenderwijs, een theologische studie over 'navolging' als ecclesiologisch motief. Zoetermeer. 2000. ISBN 90 239 0732 9
Gepubliceerd in Woord en Dienst, (maart 2001)
Dat klinkt geleerd en academisch en dat is het ook wel; niettemin zijn grote gedeelten van het boek goed te lezen en te begrijpen voor niet-theologisch gespecialiseerden, die de kerk en de zaak van de kerk ter harte gaan. Direct duidelijk mag zijn dat we hier te maken hebben met een sterk kerk-kritische studie. Want Van der Linden wil voluit 'theologisch over de kerk spreken en denken' en waarschijnlijk niet ten onrechte merkt hij in zijn inleiding op dat het daaraan veelal ontbreekt in de discussie van vandaag; b.v. denkend aan het SOW-proces. (p.xiii). Er is spanning tussen een kerk waarvan de levensvorm en het levenselement gekwalificeerd kan worden vanuit het motief van de navolging van Christus en een (vervallen) volkskerk of de bijeengeveegde restanten daarvan. Dat is een kerk van dwalenden en dolenden, van zoekenden en onwetenden. ( En we zeggen dat zonder daar onszelf ver verheven boven te voelen.) Deze kerk wil Van der Linden in ieder geval niet afschrijven, ook al is daar misschien niet zo veel te bespeuren van de navolging als drijvend en dragend motief dat het kerkelijk leven richting en substantie geeft. De vlucht uit de wereld en het breken met de kerk in zijn empirische verschijning is een telkens ook in de kerkgeschiedenis terugkerende verleiding, maar het is karakteristiek voor Van der Linden dat hij daaraan niet wil toegeven.
Dat wilde ook zijn eerste en voornaamste inspirator Dietrich Bonhoeffer niet over wie het eerste hoofdstuk gaat. Verbazingwekkend overigens hoe deze Bonhoeffer in zijn sterk fragmentarische en onvoltooide theologie steeds weer en zo velen nog altijd uitdaagt en inspireert. Daarin speelt ongetwijfeld mee dat Bonhoeffer zijn theologie schreef met zijn levensverhaal en zijn bewogen en dramatische leven een getuigenis aflegt van zijn geloof. Daarbij was het thema 'Nachfolge' een centraal thema voor Bonhoeffer in het bijzonder in de tijd dat hij leiding gaf aan het seminarie Finkenwalde, waar predikanten van de 'Bekennende Kirche' opgeleid werden.(1935-'37). De genade waarvan de mens leven mag is geen 'goedkope genade'. Dat is een karikatuur van de erfenis van Luther, die aan de kerk van zijn dagen niet vreemd was. Genade is 'dure genade' en vraagt om gehoorzaamheid, om daadwerkelijk geloof, om navolging van Christus. Alleen voor enkelingen? Alleen voor daartoe speciaal geroepenen en uitverkorenen? Nee, navolging is een zaak van de kérk als zodanig. Dat willen Bonhoeffer en Van der Linden beiden vasthouden en volhouden. Wél is het zo dat de roeping tot navolging ons treft als enkeling en ons aanvankelijk ook tot eenzamen maakt, maar de aldus geroepenen treden ook een nieuwe gemeenschap binnen. Kernachtig zegt Bonhoeffer: 'Ieder treedt alléén in de navolging, maar niemand blijft alleen in de navolging.' De breuk met de wereld en eventueel ook met de kerk vindt plaats ter wille van een diepere solidariteit met de wereld of de kerk. Prachtig ook is in dit verband zijn vermaarde zinsnede: "Want we gelóven in het laatste, maar léven in het voorlaatste'. (p. 27)En dat tweede dan voluit, ten einde toe, zoals Bonhoeffer zelf ons dat voorleefde in zijn verzet tegen het Nazi-dom en in de gevangenis. Juist ook daar en dan was hij ten volle betrokken op de eigen tijd en op de ophanden zijnde toekomst.
Bonhoeffer zet aldus de toon en geeft de strekking aan in deze studie, maar er blijft genoeg te vragen over en daarom nodigt wat Bonhoeffer ons heeft nagelaten uit tot bijbels-theologische en kerkhistorische verdieping. Daaraan besteedt Van der Linden de hoofdstukken II en III van zijn boek.
Daarbij is in het bijbels-theologische hoofdstuk vooral van belang de verhouding tussen de synoptische evangelieën, waarin het meest uitdrukkelijk en letterlijk-lijfelijk van 'navolging' (van Jezus) sprake is, en met name de Paulinische brieven waar navolging wordt verdiept en verbreed en haast identiek is met geloof of gehoorzaamheid. In het verstaan en de vertolking van de roep tot navolging mag niet afgezien worden van de kerkelijke en culturele context. Spiritualiseert Paulus de navolging dan? In zekere zin, já, maar dat betekent nog niet dat deze vergeestelijking het lijfelijke en het sociaal-economische bestaan ongemoeid laat.
Van der Linden kiest op dit punt Noordmans als zijn belangrijkste gids en we realiseren ons opnieuw hoe verhelderend en actueel deze Nederlandse theoloog is en blijft in menige theologische en kerkelijke verlegenheid van onze dagen. Anders dan Bonhoeffer, maar niet minder dan deze. Inspiratie tot hernieuwde studie van deze twee midden-twintigste-eeuwse theologen zou al een eerste vrucht kunnen zijn van Van der Linden's boek.
Boeiend is vervolgens het kerk-historische hoofdstuk. Tien karakteristieke teksten bespreekt de auteur. Ik som ze op om een indruk te geven van de brede oriëntatie van deze studie. Uit de oude kerk Ignatius, Antonius, Augustinus, uit de Middeleeuwen Franciscus en Thomas à Kempis, Luther en Calvijn uit de reformatietijd, de piëtist Francke en de filosoof Kierkegaard uit de moderne tijd en daartussen nog Karl Barth als tegenstem tegenover Francke. Mij spraken die van Thomas à Kempis en die van Luther het meest aan.
Wat sprak die Maarten Luther toch recht voor zijn raap! Tegen de achtergrond van de middeleeuwse kloostertraditie en de bedelorden vaart Luther uit tegen een navolgingswetticisme dat de roeping van de christen in het gewone leven en het beroep miskent en verwaarloost. Ik geef een smaakmakend citaat van de weergave van Van der Linden: 'De navolging (zei Luther) moet in het eigen leven leven gezocht worden, in het verlengde van de "stand' waarin men leeft. Man, vrouw, kind, dochter, knecht of heer: een ieder moet het zijne zoeken en daarin Gods gebod volbrengen. Men moet niet zoals de dwepers van huis weglopen en in de wereld rondhangen. De meid die de mest uitrijdt en de knecht die het land ploegt, dát is de navolging zoals God het wil. Een ieder blijve bij zijn beroep. Het gaat niet om hoge of lage werken, maar om gehoorzaamheid in de werken die velerlei zijn wanneer een ieder, naar de gaven en de genade van God, op het zijne ziet.'(125)
Dat is, dunkt me, in hoge mate kenmerkend voor de protestantse opvatting van de navolging, al moge het ook duidelijk zijn dat we hiermee van wereld-gelijkvormigheid nooit ver verwijderd zijn. Dat gevaar dreigt wel en men is er ook wel aan bezweken, maar men moet in geen geval de waarde en betekenis van het natuurlijke en civiele leven opofferen aan een misplaatst, idealistisch of dweepziek, 'zoeken van het Koninkrijk'. Het gewone mensenleven is- en wordt wellicht nóg- te zeer in discrediet gebracht vanuit sterke tendensen in de christelijke traditie. Rooms-katholieke, piëtistische, evangelicale en radicaal maatschappij-kritische. Als ik protestants ben dan is het vooral hierom, bedenk ik. Het gaat toch om de 'glorie van het ordinaire leven', zoals de 19-de eeuwer Gunning dat zei. Luther en Bonhoeffer verstaan ondanks de andere accenten en de verschillende omstandigheden elkaar hier heel goed op dit aangelegen punt. Maar op grote historische afstand van Luther's felle strijd hoeft dat niet uit te sluiten dat we ook oog hebben voor wat Franciscus en Thomas à Kempis bewoog met hun radicale inzet voor de schepping en de waarde van het devotionele leven midden in de gemeente.
Dan volgt een hoofdstuk over 'Kerk en navolging: systematische lijnen'. Dat stuk begint wat moeizaam, maar het mondt uit in twee ethische hoofdlijnen waar het de Christus navolgende kerk betreft. Het eerste: navolging als roeping uit de wereld en het tweede als navolging in de wereld. Knap zoals Van der Linden op die lijnen alle momenten onder één van de zaligsprekingen zet en kans ziet veel van het eerder verzamelde en bijeengelezene hier in te voegen en vruchtbaar te maken. Knap ook hoe hij nog een paragraaf toevoegt als 'contrapunt' voor de navolging: de 'verborgen omgang' als het 'sabbathsmoment' van de navolging in de wereld (178). Van der Linden waakt er voor dat in het navolgingsethos het christelijk leven niet opgaat in dienst, missie, strijd om gerechtigheid. Er is ook het goed recht (en de noodzaak) van vieren, bidden, liturgie en zelfs het vasten.
Het laatste hoofdstuk heet 'Navolging in context'. Dat is natuurlijk gewaagd. Breng het historisch gevondene en theologisch verworvene nu maar eens in verbinding met maatschappij en kerken anno 2000! De schrijver gaat die moeilijke opgave niet uit de weg en brengt het thema van de navolging binnen in een samenleving die hij vooral typeert als 'individualistisch'. Juist daar zal navolging als levensvorm van de kerk als gemeenschap moeilijk liggen. Opvallend is de voorzichtige en genuanceerde weging van het individualisme dat onze samenleving de laatste decennia doortrekt. De kerk hoeft het niet af te wijzen, maar blijft wel kritisch onderscheiden tussen 'individualisme van het goede soort' (Frits de Lange) en 'bedenkelijke vormen van individualisme'. (213).
De studie van Van der Linden kost de lezer wat inspanning, ondanks de lenige en zorgvuldige stijl waarin dit boek geschreven is. Dat zit 'm in de zaak, de materie die weerbarstig is en om een subtiele behandeling vraagt. Maar die krijgt ze in deze evenwichtige studie.
Grote verdienste is dat hij, zoals een theoloog betaamt, gekwalificeerd over de kerk wil spreken en daardoor kritisch kijkt naar de kerk zoals we die kennen en meemaken. Maar de solidariteit met de gemeente zoals die zich aan ons voordoet is óok maximaal. Dat doet althans mij goed en zo kun je ook wel wat met Van der Linden's kritische benadering.
De kerk is niet overgelaten aan haar eigen, soms wat mismoedige zelfverstaan, noch aan dat van haar wereldlijke kritici. Zij is de kerk van Christus. Dat moeten we weten en dat maakt dat we met verrassingen mogen rekenen. Ook daarom zullen we de kerk niet moeten verlaten of loslaten, hetzij in de vrijblijvendheid van de wereld, hetzij in de ijver en de bet-weterigheid van de sektarische groep.
T.G. van der Linden, Volgenderwijs, een theologische studie over 'navolging' als ecclesiologisch motief. Zoetermeer. 2000. ISBN 90 239 0732 9
Gepubliceerd in Woord en Dienst, (maart 2001)