Brief IV

Beste vrienden en bekenden,


In deze brief wil ik de vraag stellen of er in de levensfase van 80-plus eigenlijk nog wel iets te genieten valt, want de condities zijn maar al te vaak niet al te gunstig. Chronische pijnen, ernstige zorgen om verwanten of vrienden, gedurige vermoeidheid kunnen het de 80-jarigen (en niet alleen hen) schier onmogelijk maken nog van het leven en de dingen te genieten.


Is dat een te somber beeld en een te eenzijdige belichting? Ongetwijfeld, want er zijn nog tal van vitale en levenslustige ouderen onder ons, maar voor niet weinigen zijn de dagen (en misschien ook de nachten) moeitevol en ellendig. Het lichaam als belangrijke bron van levensvreugde is in haast al zijn organen aan het verouderen en aan het verslijten. Als de ene kwaal achtergelaten kan worden verschijnt de volgende alweer aan de horizont. De krachten zijn uit de ledematen weggevloeid en de lusten van het lijf zijn opgedroogd. Nagenoeg althans. Er blijven gelukkig meestal nog wat residuen over.


De oud en zwak geworden mens kan nog wel genieten van de warmte en het licht van de zon. De koestering van de zomerwarmte doet hem goed, mits die niet in zomerhitte ontaardt. Met de Prediker kan hij midden in de verdrietigheden en de vergeefsheden van zijn levensdagen zeggen: ‘Het licht is een genot. Wat een weldaad voor de ogen om de zon te zien’ (Pred. 12: 7) Ik heb dat altijd een ontroerend en troostrijk woord gevonden.

Zeker kan de tot maar weinig dingen meer in staat zijnde mens ook nog wel genieten van een goed glas wijn op een zonnig of schaduwrijk terras, al of niet in prettig gezelschap. Liefst het laatste, dan is hij in al zijn onvermogen weer even zichzelf. Chez soi, heet dat in het Frans. Maar ook de eenzaam aan zijn glas nippende enkeling wordt door de stemmen van de mensen in zijn nabijheid, het zachte geruis in de bomen en het blauw van de hemel verlost van zijn alleen-zijn. Een half uurtje. Niet veel langer. Dan staat hij weer op en gaat hij tevreden zijns weegs.


Wat we hier ook niet willen verzwijgen is dat het erotisch verlangen dat altijd wel neuriede in de zinnen weggezonken is in een diepe slaap, waaruit het niet meer wakker geroepen kan of wil worden. De man heeft zeker nog wel oog voor de charme van een vrouw, maar een resonans in de zinnen blijft nagenoeg uit. Niemand heeft echt medelijden met hem. Hij heeft zijn tijd en zijn kansen gehad, maar hij ervaart het toch als een verdrietig gemis. Een dorre stronk is hij geworden. Of vrouwen dat ook zo ervaren zou ik niet kunnen en durven zeggen. Ik kijk wel uit.


Maar de kleine dingen die er gebeuren of die we meemaken worden belangrijker en waardevoller. Een verrassende ontmoeting of begroeting. Een ontspannen en opgewekt gesprekje dat het bezwaarde gemoed verlicht en de zorgelijkheid verjaagt. In ons destijds druk bezette en gehaaste leven sloegen we er meestal geen acht op. Ik meen gemerkt te hebben tijdens mijn ziekenhuisverblijf dat zo’n (telefoon)gesprekje me zelfs enigszins weghaalde uit mijn lichamelijke misère. De kracht van treffende en welgekozen woorden! Ze kunnen bevrijdend en misschien zelfs genezend werken. Men leze ook hier de evangeliën. De betekenisvolle wonderdaden van Jezus gaan meestal gepaard (ik heb het niet nagekeken) met krachtige, gebiedende woorden.


Dan zijn er altijd nog de genoegens en de genietingen van intellectuele, spirituele of esthetische aard, mits het brein goed blijft functioneren; hetgeen, o verschrikking, niet altijd het geval is. Zelf kan ik nog genieten van een strak en helder betoog en een scherp en overtuigend geformuleerd inzicht. Ook van mooi en liefst onopgesmukt proza of van speelse en geestrijke dichtregels. Tot klassieke muziek heb ik helaas weinig toegang. Dat zal te maken hebben met aanleg, opvoeding en misschien ook met mijn overwegend rationele instelling. Licht benijden kan ik soms mensen voor wie muziek een haast dagelijkse verkwikking en vertroosting is. Geen dag zonder Bach!


Genieten is een merkwaardig menselijk fenomeen dat vraagt om een korte filosofische doordenking. Om te beginnen zou ik willen zeggen dat genieten het midden houdt tussen activiteit en passiviteit. Je kunt je het genieten niet ten doel stellen, niet intenderen. Dan ontgaat het je of valt het tegen, maar je moet je er natuurlijk ook niet voor afsluiten. Net als het geluk moet het genieten je toevallen. Zijdelings, als het ware. En passant. Zonder het te beogen of het na te jagen.

Ik werd, destijds al, hier geïnspireerd door een mooi essay van Godfried Bomans ‘De kunst van het reizen’. Het gaat daarin vooral om de toerist die op zoek is naar schoonheidservaringen in steden of landschappen. Niet zelden valt dat wat tegen en leidt dat al gauw tot een lichte verveling. De toerist kijkt naar al die schoonheid, maar ervaart die, eerlijk gezegd, nauwelijks en verlangt al spoedig naar een glas bier op een terras of in een café.

Maar Bomans betoogt dat je het parlementsgebouw in Londen niet moet gaan bekijken of bezichtigen, maar je moet er een zitting van het Lagerhuis bijwonen en goed luisteren. ‘Dan en dan alleen ziet u die parel van architectuur.’ De schoonheid van een stad of de heerlijkheid van een landschap ervaar je en onderga je als je met iets anders bezig bent.


De Oude Kerk in Delft was mij het mooist op zonnige ochtenden toen we er nog in de jaren zeventig diensten in hadden. Zeker als ik er zelf mocht voorgaan. En nog weer anders op zomeravonden als er een orgelconcert plaatsvond.


Het Zeeuwse, Gelderse en Zuid-Hollandse land heb ik het meest intensief ervaren bij het bramen plukken, dat ik gedurende mijn hele leven vrijwel elke zomer deed. Dat is een behoorlijk inspannende bezigheid, lang niet altijd een idylle. Je moet je rekken en strekken, bukken en buigen om de zwarte pareltjes te verschalken. Als dat lukt is dat steeds weer een kleine vreugde, maar er zijn ook veel doorns en distels en het is zwoegen in het zweet des aanschijns. Kortom een na-paradijselijke bezigheid! Maar als het emmertje vol is strek je je rug, adem je diep in en terwijl een zacht zomerbriesje het zweet van je voorhoofd veegt onderga je het land onder de hemel in al zijn geuren en kleuren, zijn bonte pracht en paradijselijke heerlijkheid. Dan nog een groot glas bier om je inmiddels stevige dorst te lessen en je voelt je volmaakt gelukkig.

Want we hebben weliswaar het paradijs verloren, maar dat het paradijs zelf verloren is gegaan is ons niet gezegd. Franz Kafka schreef dat eens en ik zeg het hem eerbiedig na. Het paradijs ligt achter ons, maar ook in ons en misschien toch ook nog vóór ons.

Dat was het weer voor deze keer.


Met een hartelijke groet,


Rens (20 juni 2021)

(c) Rens Kopmels