Aanbevolen: Camus

24-02-’01

De schrijver en filosoof Albert Camus is er één bij wie steun en inspiratie te vinden valt. Ik merk dat ik de laatste jaren steeds weer naar hem toetrek, dat hij me boeit. Wat boeit me in deze auteur? Niet een zin en samenhang verschaffend 'grand récit' rechtvaardigt het bestaan van mens en wereld. De dingen en het menselijk bestaan zijn contingent. Zonder grond, zonder doeleinde. Ze zijn er zomaar. We lopen dan ook gedurig op tegen de absurditeit van de dingen, tegen de dwaasheden en de bitterheden van het leven. Het woord zinloos valt ons in, maar daarmee is Camus geen recht gedaan. Weliswaar kan de mens – om met Prediker te spreken – 'niets ontdekken van het werk dat God doet van het begin tot het einde' (Pred. 3:11), maar niettemin kan de mens het geluk smaken en goedheid en schoonheid ervaren. Het ongegronde leven is ook kostbaar en wonderlijk. Zeker, als het leven volstrekt zinloos is kan men er evengoed een einde aan maken. Zo lijkt het, maar zo is het niet. Men kent wellicht de fameuze eerste zin van het wijsgerig essay 'De mythe van Sisyphus:' 'Er is maar één echt ernstig filosofisch probleem; dat van de suïcide.' Camus laat die mogelijkheid zwaar wegen, maar om die resoluut te verwerpen. Het zou kunnen dat het leven 'des te beter geleefd wordt in de mate dat het geen zin heeft.' Een onvergetelijke uitspraak. Camus bedoelt dat het leven niet gedragen hoeft te worden door een perspectief of bezield door een ideaal om toch voluit alle moeite en pijn waard te zijn. De laatste zin van het essay is al even beroemd: 'Il faut imaginer Sisyphe heureux.' De held van het absurde karwei (dat het leven is) moeten we ons als gelukkig voorstellen.


Het is, dunkt me, typerend voor Camus dat hij de contingentie van het bestaan ernstig neemt en in zekere zin begroet. Het woord van Levinas 'la vie est amour de la vie' zou hij tot het zijne gemaakt kunnen hebben. Dat miskennen komt neer op elementair verraad. Camus aanvaardt het leven ook in zijn schaduwkanten van ziekte en pijn, armoede en gebrek, 'de vragen en de angsten, de kommer en de koorts' (Gez. 173). De liefde heeft beide lief: het licht en het donker, de dag en de nacht, het vruchteloos zwoegen en zweten.

Misschien met het boekje Prediker als verbindingsschakel ervaar ik veel affiniteit tussen Camus en de sfeer van het christelijk geloof. Ook in dit laatste leidt de bevrijding van het bestaan toch tot de aanváarding van het ongerijmde en ongegronde leven met alle bitterheden, benauwdheden en eenzaamheden vandien. In die zelf- en levensbeaming is er overeenkomst. Oók in het niet ontkennen en ontlopen van wat verkeerd was: de schuld. Die op zich nemen, boeten, en daarin léven! De vraag blijft wel staan of de mens dat op eigen kracht kan (Camus) of dat hij daartoe vrijgesproken en bemoedigd moet worden.
Ik geloof en denk het laatste, maar Camus was nog niet uitgesproken. Hij stierf onderweg een absurde dood, pas 46 jaar oud.

(c) Rens Kopmels