De verbijstering na de verbijstering

03-10-’01

(verschenen 20-10-’01)

De eerste dagen na de ergste terroristische aanslagen uit de geschiedenis was ik óok, zij het anders dan over de afschuwelijke wandaad, verbijsterd over de reacties van politici en journalisten. De oorlogstaal van Bush en de bijval die hij kreeg (en eiste!) van haast alle regeringsleiders en het gebrek aan kritische vragen van de zijde van de meeste verslaggevers. Een mij beangstigend conformisme aan de machtigste staat van de wereld als de dingen er hachelijk voor staan. Ik hoopte op een vrij en moedig woord van de kerk en ik denk dat dat ook wel geklonken heeft op zondag de zestiende september. In het koor der verontwaardiging dat om vergelding riep is zeker niet overal meegezongen in de kerken. Dat heeft me ook bemoedigd.

Opsporing en berechting van de medeplichtigen dat spreekt uiteraard vanzelf, maar oorlog tegen het terrorisme? Een verstandig mens en ook een verstandig politicus zou toch beter moeten weten. Want erger dan terrorisme, hoe afschuwelijk ook, is in onze wereld escalerend oorlogsgeweld. 43% van de Nederlandse bevolking vreesde voor een Derde Wereldoorlog volgens een daags na de ramp gehouden enquête. Zes dagen later neemt de minister-president het woord oorlog in de mond zonder er bij te zeggen dat de regering alles zal doen wat in haar vermogen ligt om oorlog te voorkomen. Ik meende Wim Kok met de dag grijzer te zien worden en hij heeft voor mij veel goed gemaakt door zijn recente bezoeken aan moskeeën en islamitische woonwijken, maar die uitlating was een dieptepunt in zijn politieke leven.

Ondertussen is het terrorisme ongetwijfeld één van de grootste en gemeenste bedreigingen in de wereld van de 21-ste eeuw. Zeker het georganiseerde terrorisme. Dat hadden we eigenlijk al voor de elfde september kunnen weten. Strijd er tegen is nodig, nog beter preventie, maar de vraag, die ik maar weinig hoorde stellen aan politici, is of die bestrijding niet averechts kan werken en terrorisme juist oproept en aanwakkert. (De uitzichtloze situatie tussen Israël en de Palestijnen kan ons tot voorbeeld strekken.) Als dat met grove, ongeproportioneerde gewelddadige acties geschiedt kan men daar zonder meer op rekenen. De geweldsspiraal is dan bepaald geen hersenschim. Ik sta achter de betogers in Amsterdam van zondag 30 september, al was ik er niet bij, omdat ik tweemaal moest preken. (Over 'de rijke man en de arme Lazarus'; de gelijkenis die de Heilige Geest op het leesrooster van 'Kind en Zondag' had gezet.)

At Polhuis stelt en schrijft (in dit nummer van IdW) 'dat de aanslagen niets te maken hebben met de tegenstelling tussen armoede en rijk, maar alles met een krachtig de kop opstekend antisemitisme.' Voor die observatie ben ik Polhuis erkentelijk, maar dat 'niets' en 'alles' is te sterk gezegd. Van het huidige terrorisme is het antisemitisme naast het racisme een steevaste component, maar we kunnen en moeten eveneens zeggen dat het de arabisch-islamitische wereld in haar agressie tegen Israël óok tegen de rijke, arrogante, respectloze europees-amerikaanse cultuur gaat. Israël als voorpost in het Midden-Oosten van de 'american way of life', die de islamitische waarden ondermijnt en wegvaagt. Het fundamentalisme dat bereid is wezenlijke waarden op leven en dood te verdedigen is vuurgevaarlijk, maar het lijkt me wel degelijk een furieuze en verbeten reactie op westerse, met name Amerikaanse arrogantie en respectloosheid. We zien, kennen en eerbiedigen de moslims en hun wereld niet, daarin niet ongelijk aan de rijke man uit de gelijkenis in Lucas 16, wie pas in het dodenrijk de ogen voor Lazarus opengingen.

Wat is ter zake? Het staat buiten discussie 'dat de terroristen – en degenen die hun onderdak hebben verleend – opgespoord en voor de rechter gebracht moeten worden', zoals AAS in zijn commentaar schrijft. Dit ontoelaatbare kan niet zonder antwoord blijven. Maar op de adequaatheid en de effectiviteit van dat antwoord komt het aan. En daartoe behoort ook dat we ons ernstig afvragen wat Amerika, wat het Westen zo gehaat maakt in de Arabische wereld. Oneens ben ik het met AAS als hij ironiserend zegt dat 'beschouwingen over de "de diepere achtergronden en hogere bedoelingen" van terroristen' voor hem even niet hoeven. Het is eminent ter zake in het voorkomen of beperken van het terrorisme dat we tot inkeer komen en onszelf proberen te zien met de ogen van de beledigden uit de niet-westerse wereld waaruit dat terrorisme (voornamelijk) voortkomt. Dan en dan alleen kan ons antwoord enigszins adekwaat zijn.

Het kwaad dat ons en onze wereld trof en schokte heeft ook het karakter van een gericht. Het herinnert ons aan het oordeel van God. Inkeer en omkeer zijn daarop het adequate antwoord en ze vormen tegelijk een voorwaarde voor een prudent en geduldig politiek beleid.
(c) Rens Kopmels