Als een ezel in een concertzaal
Geloof jij het eigenlijk: de opstanding van Christus, zijn hemelvaart, zijn geboorte uit de maagd Maria? En of er een goede God is die de gebeden verhoort? Of er een 'hiernamaals' is?
Peter van Walsum, in zijn boekje 'Balans van Nederland', ging het zich afvragen nadat hij in 1963 belijdenis had gedaan en zijn eerste kind had laten dopen. Hij vroeg zich ernstig af wat hij 'op religieus gebied voor waar of ten minste voor waarschijnlijk hield. Dat bleek tenslotte niet zo veel te zijn.' (84) De meeste van de geloofsartikelen, zoals die b.v. in het Apostolicum onder woorden zijn gebracht, kon hij niet geloven als hij eerlijk bij zichzelf te rade ging.
En eerlijk wilde hij zijn: 'Ik nam het besluit bij geen van mijn kinderen ooit de indruk te wekken dat ik iets voor waar hield waar ik mijn hart aan twijfelde.' (82)
Het leidde er bij Van Walsum toe, zoals bij zovelen van zijn generatie, dat hij uit kerk en geloof weggleed; 'sans rancune' en verre van triomfantelijk, met een beetje spijt in het hart. Máar: 'Ik kan me niet goed voorstellen dat iemand die niet in het evangelie gelooft, niet in God en niet in het hiernamaals, in de kerk iets te zoeken heeft.' (85)
Velen, zowel buiten als binnen de kerk, zullen hem dat laatste volmondig nazeggen, maar ik niet, ofschoon van dezelfde generatie en ademend in hetzelfde geestesklimaat. Het denkspoor herken ik natuurlijk wel en dat het met een zekere noodzaak tot een loslaten van het geloof leidt zie ik ook. Het discours van de moderniteit produceert atheïsten bij bosjes. Maar: 'wat ik kan geloven' is toch geen maatstaf voor mijn bij de kerk horen?! Als dat zo was was ik er ook allang uitgelopen.
Van Walsum zegt eigenlijk: je gaat naar de kerk omdat je gelooft en als je dat op essentiële punten niet doet heb je er niets te zoeken. Ik zou liever zeggen: ik ga naar de kerk en wil erbij horen opdat ik gelove. Ik zit in de kerk met twijfels velerlei, met een hart vol ongeloof, met een eerlijk gezegd nagenoeg atheïstische of agnostische wereldbeschouwing. Heb ik daar dan niets te zoeken? Men zegt dat er in de kerk zelfs plaats voor zondaren is. Sterker nog: wie zich geen zondaar weet die heeft er niets te zoeken. En zou er dan geen plaats zijn voor twijfelaars, niet-wetenden, niet-begrijpenden, voor wereldbeschouwelijke atheïsten?
Calvijn schijnt eens gezegd te hebben dat een mens in de kerk zit als een ezel in een concertzaal. Wat er in het evangelie ons gezegd wordt en wat de kerk belijdt dat heb ik niet zelf bedacht en zou ik niet kunnen bedenken, noch op eigen kracht of uit eigen inzicht kunnen geloven. Nee, zeg, natuurlijk geloof ik, op de man gespeeld, niet in zo iets als de opstanding des vleses of de maagdelijke geboorte. Dat soort dingen kunnen niet. Dat weet ik ook wel. Ze passen niet in ons wereldbeeld en we moeten ze er ook niet in willen wringen. Toch komen deze proclamaties tot ons vanuit de bijbel, of althans vanuit de Apostolische geloofsbelijdenis en de kerk zingt ervan en ik, ik er sta eigenlijk perplex van, maar 'heel mijn leven wil ik mijn oren spitsen opdat ik het horen en verstaan mag'. Zo ongeveer zei Henk van Randwijk het eens. Een generatie eerder, zijn tijd ver vooruit. Geen kerkverlater, ook al zag men hem er de laatste jaren, toen hij dit zei, nooit meer. Maar dat is een ander verhaal.
Laat ik het zo zeggen: het gaat met het geloof niet van binnen naar buiten, maar juist omgekeerd. De exterioriteit heeft prioriteit op de interioriteit. De woorden worden ons op de onwillige en onwennige lippen gelegd en misschien sijpelen ze zo door naar het binnenste, naar het ongelovige hart. Want ik meen ook te bespeuren dat mijn hart een bolwerk van verzet is tegen wat God in zijn Woord zegt en van me vraagt. Misschien dat de Geest dat bolwerk nog eens slecht, maar zo ver is het nog niet.
Neem nu het in zekere zin aangelegen punt of je wel in (een) Gód gelooft. Als je dat niet doet lijk je toch werkelijk niets in de kerk te zoeken te hebben. Nu, ook hier moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat ik niet zou weten wat te antwoorden als dat me met het pistool op de borst gevraagd werd. Nee, niet als de mens die ik ben en zoals ik mezelf aantref en ervaar geloof ik in God of heb ik een relatie met God. Ik geloof in God met en in de kerk. Ik geloof in God omdat en zoals profeten en apostelen dat doen. Buiten hen zou ik niet in God geloven. Ik praat hen na. Verder kom ik niet. Ik ben niet in staat om uit te kunnen maken of apostelen en profeten 'gelijk' hebben. Dan zou er toch onder het mom van bescheidenheid een misplaatste pretentie schuil gaan!
Uitsluitsel geven over al die vragen die Van Walsum en vele anderen zich stellen gaat de capaciteit van mijn verstand verre te boven. Daar begin ik dan ook maar niet aan. Ik beperk me er toe te horen, te verstaan wat ons op het hart wordt gebonden en - als het me gegeven is - probeer ik het een beetje uit te leggen. Daar heb je de handen meer dan vol aan. Maar de muziek, de belofte en de bemoediging die het 'geloof' (d.i. het geloof van de kerk!) bevat en geeft zou ik niet graag willen missen.
De kerk zingt en ik voeg me, ofschoon ik niet zingen kan, in dat koor. De kerk bidt en ik voeg me, ofschoon ik niet bidden kan, met mijn verzuchtingen in dat gebed. De kerk gelooft en ik voeg me, met al mijn ongeloof en scepsis, in dat geloof.
Het denkspoor waarop Van Walsum zit is diep ingeslepen in onze (westerse) geest; de geleerden moeten het maar eens navorsen. Komt het door het versmalde rationalisme in de cultuur en/of door het latente piëtisme in de kerken? Maar volstrekt vanzelfsprekend en dwangmatig is dat spoor niet. Me dunkt dat het ook anders kan.
Het geloof geeft veel te denken. Mij wel tenminste. Dat is niet verkeerd. Maar als het denken het uitgangspunt en de maatstaf wordt van het geloof gaat het mis met het geloof. Wat ik bij Van Walsum las is er een simpele en sprekende illustratie van.
(maart 2001)
Peter van Walsum, in zijn boekje 'Balans van Nederland', ging het zich afvragen nadat hij in 1963 belijdenis had gedaan en zijn eerste kind had laten dopen. Hij vroeg zich ernstig af wat hij 'op religieus gebied voor waar of ten minste voor waarschijnlijk hield. Dat bleek tenslotte niet zo veel te zijn.' (84) De meeste van de geloofsartikelen, zoals die b.v. in het Apostolicum onder woorden zijn gebracht, kon hij niet geloven als hij eerlijk bij zichzelf te rade ging.
En eerlijk wilde hij zijn: 'Ik nam het besluit bij geen van mijn kinderen ooit de indruk te wekken dat ik iets voor waar hield waar ik mijn hart aan twijfelde.' (82)
Het leidde er bij Van Walsum toe, zoals bij zovelen van zijn generatie, dat hij uit kerk en geloof weggleed; 'sans rancune' en verre van triomfantelijk, met een beetje spijt in het hart. Máar: 'Ik kan me niet goed voorstellen dat iemand die niet in het evangelie gelooft, niet in God en niet in het hiernamaals, in de kerk iets te zoeken heeft.' (85)
Velen, zowel buiten als binnen de kerk, zullen hem dat laatste volmondig nazeggen, maar ik niet, ofschoon van dezelfde generatie en ademend in hetzelfde geestesklimaat. Het denkspoor herken ik natuurlijk wel en dat het met een zekere noodzaak tot een loslaten van het geloof leidt zie ik ook. Het discours van de moderniteit produceert atheïsten bij bosjes. Maar: 'wat ik kan geloven' is toch geen maatstaf voor mijn bij de kerk horen?! Als dat zo was was ik er ook allang uitgelopen.
Van Walsum zegt eigenlijk: je gaat naar de kerk omdat je gelooft en als je dat op essentiële punten niet doet heb je er niets te zoeken. Ik zou liever zeggen: ik ga naar de kerk en wil erbij horen opdat ik gelove. Ik zit in de kerk met twijfels velerlei, met een hart vol ongeloof, met een eerlijk gezegd nagenoeg atheïstische of agnostische wereldbeschouwing. Heb ik daar dan niets te zoeken? Men zegt dat er in de kerk zelfs plaats voor zondaren is. Sterker nog: wie zich geen zondaar weet die heeft er niets te zoeken. En zou er dan geen plaats zijn voor twijfelaars, niet-wetenden, niet-begrijpenden, voor wereldbeschouwelijke atheïsten?
Calvijn schijnt eens gezegd te hebben dat een mens in de kerk zit als een ezel in een concertzaal. Wat er in het evangelie ons gezegd wordt en wat de kerk belijdt dat heb ik niet zelf bedacht en zou ik niet kunnen bedenken, noch op eigen kracht of uit eigen inzicht kunnen geloven. Nee, zeg, natuurlijk geloof ik, op de man gespeeld, niet in zo iets als de opstanding des vleses of de maagdelijke geboorte. Dat soort dingen kunnen niet. Dat weet ik ook wel. Ze passen niet in ons wereldbeeld en we moeten ze er ook niet in willen wringen. Toch komen deze proclamaties tot ons vanuit de bijbel, of althans vanuit de Apostolische geloofsbelijdenis en de kerk zingt ervan en ik, ik er sta eigenlijk perplex van, maar 'heel mijn leven wil ik mijn oren spitsen opdat ik het horen en verstaan mag'. Zo ongeveer zei Henk van Randwijk het eens. Een generatie eerder, zijn tijd ver vooruit. Geen kerkverlater, ook al zag men hem er de laatste jaren, toen hij dit zei, nooit meer. Maar dat is een ander verhaal.
Laat ik het zo zeggen: het gaat met het geloof niet van binnen naar buiten, maar juist omgekeerd. De exterioriteit heeft prioriteit op de interioriteit. De woorden worden ons op de onwillige en onwennige lippen gelegd en misschien sijpelen ze zo door naar het binnenste, naar het ongelovige hart. Want ik meen ook te bespeuren dat mijn hart een bolwerk van verzet is tegen wat God in zijn Woord zegt en van me vraagt. Misschien dat de Geest dat bolwerk nog eens slecht, maar zo ver is het nog niet.
Neem nu het in zekere zin aangelegen punt of je wel in (een) Gód gelooft. Als je dat niet doet lijk je toch werkelijk niets in de kerk te zoeken te hebben. Nu, ook hier moet ik eerlijkheidshalve zeggen dat ik niet zou weten wat te antwoorden als dat me met het pistool op de borst gevraagd werd. Nee, niet als de mens die ik ben en zoals ik mezelf aantref en ervaar geloof ik in God of heb ik een relatie met God. Ik geloof in God met en in de kerk. Ik geloof in God omdat en zoals profeten en apostelen dat doen. Buiten hen zou ik niet in God geloven. Ik praat hen na. Verder kom ik niet. Ik ben niet in staat om uit te kunnen maken of apostelen en profeten 'gelijk' hebben. Dan zou er toch onder het mom van bescheidenheid een misplaatste pretentie schuil gaan!
Uitsluitsel geven over al die vragen die Van Walsum en vele anderen zich stellen gaat de capaciteit van mijn verstand verre te boven. Daar begin ik dan ook maar niet aan. Ik beperk me er toe te horen, te verstaan wat ons op het hart wordt gebonden en - als het me gegeven is - probeer ik het een beetje uit te leggen. Daar heb je de handen meer dan vol aan. Maar de muziek, de belofte en de bemoediging die het 'geloof' (d.i. het geloof van de kerk!) bevat en geeft zou ik niet graag willen missen.
De kerk zingt en ik voeg me, ofschoon ik niet zingen kan, in dat koor. De kerk bidt en ik voeg me, ofschoon ik niet bidden kan, met mijn verzuchtingen in dat gebed. De kerk gelooft en ik voeg me, met al mijn ongeloof en scepsis, in dat geloof.
Het denkspoor waarop Van Walsum zit is diep ingeslepen in onze (westerse) geest; de geleerden moeten het maar eens navorsen. Komt het door het versmalde rationalisme in de cultuur en/of door het latente piëtisme in de kerken? Maar volstrekt vanzelfsprekend en dwangmatig is dat spoor niet. Me dunkt dat het ook anders kan.
Het geloof geeft veel te denken. Mij wel tenminste. Dat is niet verkeerd. Maar als het denken het uitgangspunt en de maatstaf wordt van het geloof gaat het mis met het geloof. Wat ik bij Van Walsum las is er een simpele en sprekende illustratie van.
(maart 2001)