Johannes 6: 1-15
zondag Laetare
Drie weken voor Pasen lezen we vanouds in de kerk het
verhaal van de spijziging van de vijfduizend uit Joh. 6. Een wondermooi
verhaal. En ook de keuze van juist deze lezing op deze zondag mag ons
verrassen. Want we bevinden ons immers midden in de lijdenstijd, in het hartje
van de 'vastentijd', zoals rooms-katholieken de veertig dagen op weg naar Pasen
plegen (of plachten) te noemen. Juist dan wordt de gemeente, die afstand doet
en afstand neemt van het brood, overvloedig gespijzigd. Wie
zijn vertrouwen stelt op Jezus en hem volgt op zijn weg komt niet te kort. Want
hijzelf stelt zich garant voor de spijziging van het volk dat hem volgt in de
woestijn.
Het loont wellicht de moeite om het evangelie van deze zondag vers voor vers, woord voor woord, nog eens zorgvuldig met elkaar te lezen, 'opdat er niets verloren ga', van het brood niet, maar ook van het Woord niet. Want het woord is kostbaar, net als het brood dat duur betaald is. Dat zullen we nog zien.
Vs. 1: 'Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galiléa.' Nu hoeven we aan zo'n inleidend zinnetje geen overdreven waarde te hechten, maar toch moeten we weten dat de bijbelschrijvers uiterst zorgvuldig met de woorden omgaan. Ze laten niets aan het toeval over. Ze zeggen de dingen niet zomaar. Jezus vertrekt naar de overzijde van de zee en de zee is een beeld van de wereld in haar ongewisheid en het water betekent vaak het water van dood en ondergang. We beluisteren in dit eerste zinnetje een toespeling op Jezus' dóópgang, op zijn kruisgang. Het geeft de samenhang aan waarin we het komende verhaal moet horen. Het is a.h.w. 'het kopje' boven het verhaal. Want het verhaal van de broodvermenigvuldiging is niet zomaar een verhaal en de wonderen vinden maar niet lukraak plaats, maar ze zijn nauw verbonden met de weg die Jezus gaat. Het zijn tekenen, illustraties van de vruchtbaarheid van zijn weg, van zijn offergang, zijn kruisweg en in alle wonderen die Jezus verricht breekt er iets van Pasen door. 'Klein-pasen' heet deze zondag ook wel in de traditie van de kerk.
Vs. 2: 'En hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die hij aan zieken verrichtte.' Naar we mogen aannemen 'een schare die de wet niet kent'. Wat weten zij van het rechte geloof of van wat mag en niet mag. Dit arme volk is te arm om toe te komen aan het leren van de Wet en vaak zitten ze zo gevangen in hun dagelijkse noden dat ze geen kant uit kunnen. Als ze de Wet al kenden zouden ze er zich onmogelijk aan kunnen houden. Maar - zegt de tekst - ze hebben de tekenen gezien van zieken die genezen werden, tekenen van het vrederijk waarin de mens waarlijk zichzelf mag zijn. Daarom volgen ze Jezus. Is dat een verkeerd motief? Nu, daarover wordt ons geen oordeel gevraagd. Jezus is er de mensen ten goede. Hij is gekomen tot een zegen voor de schare, de massa, de veel-te-velen. Niet alleen voor het godsvolk, de wetsgetrouwen, de gemeente, want zijn ontfermimg strekt zich verder uit dan de kring der gelovigen. Royaal overschrijdt zijn goedgunstigheid de grenzen van de gemeente en daarover kan de gemeente van deze Heer zich alleen maar verheugen met grote vreugde, met liederen zonder tal.
Vs. 3: 'En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen.' De berg doet ons altijd denken aan de berg Sinaï. De berg van de Wet of liever van de levenswoorden, de opwekkings-en bevrijdingswoorden. Op de berg gezeten leert Jezus zijn discipelen, als een joodse rabbi die de aan Israël geschonken levenswoorden uitlegt. We verwachten nu dat Jezus zijn mond zal openen en de hem gevolgde schare zal leren wat waarachtig leven is, wat echt mens-zijn is. Want daar gaat het om in de Wet.
Maar dat gebeurt niet. Er gaat wat anders gebeuren. Of toch niet wat anders?! Komt er nu brood in plaats van Woord? Maar dat is geen tegenstelling. Dat is in Jezus Messias één. Hij is woord en brood in enen. Wat hier komt is brood als woord, sprekend brood, sprekend van het goede, gezegende leven, taal en teken van de goede schepping. Woord en brood staan niet tegenover elkaar, staan zelfs niet náást elkaar, maar ze liggen in elkaar. Het brood, als het echt brood is, spréékt en het Woord, als het geen loos woord is, voedt, versterkt het hart.
Dan is er plotseling die broodvraag uit de mond van Jezus zelf: 'Waar zullen wij broden kopen, opdat dezen zullen eten?' (vs. 5) Jezus stelt die vraag aan Filippus 'om hem te beproeven' (staat er), om hem te testen. Filippus antwoordt: 'Tweehonderd schellingen is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen'. Als we gaan rekenen is er een wanverhouding tussen het weinige geld en de vele mensen. Al rekenend lopen we op tegen een grens, een onontkoombare grens. 'Niet genoeg', zegt Filippus. Daarmee lijkt de kous af. De zaak wordt daarmee teruggebracht tot de duidelijkheid van de rekensom, tot de getallen die er niet om liegen.
Nu is rekenen geen slechte zaak. Zeker bij de broodvraag moet er ook gerekend worden. De Heilige Geest is een liefhebber van het gezonde verstand en verheugt zich over de waarheid dat twee maal twee vier is! De christelijke liefde sluit de rekenkunde niet uit en nalatigheid in deze staat vaak gelijk met gebrek aan verantwoordelijkheid. Maar rekenen alleen heeft ook zijn bedenkelijke kanten. De rekensom becijfert onze onmacht en kan o zo gemakkelijk een aanleiding zijn om alle fantasie en vindingrijkheid te laten varen. De broodvraag stellen, de problemen benoemen is één ding - niet onbelangrijk! -, maar daarmee zijn we er nog niet. Zo blijf je er tegenaan kijken.
Vss. 8 en 9: 'En Andreas, de broeder van Simon Petrus, zei tot hem: hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft, maar wat betekent dat voor zo velen?' Daar is nog een discipel, die zich blind staart op het weinige, op het duidelijke tekort. Hij lijkt bevangen in de ideologie van de zogenaamde 'harde cijfers'. Zijn nuchtere berekening brengt hem aan het eind van zijn Latijn.
Nu moeten we goed zien dat dit weinige door Jezus niet met een hooghartig gebaar terzijde wordt geschoven. Die vijf broden en die twee vissen en ook dat jongetje dat ze aanbiedt vormen het uitgangspunt van het wonder dat Jezus gaat verrichten. Het weinige is niet niets. De vraag is: hoe gaan we ermee om? Met ons ene talent, met onze beperkte mogelijkheden. Met onze ouderdom, met onze handicap. Er liggen misschien nog verrassende mogelijkheden in besloten.
vs. 10: 'Nu was er veel gras op die plaats'. Dat gras in dat tussenzinnetje is een mooi trekje in het verhaal. Ook Mattheüs en Marcus vermelden dat gras. Marcus heeft zelfs 'groen gras', lentegras! Het geurt er naar de nieuwe aarde en groen is de kleur van de hoop. Het is hier al een beetje Pasen!
Vs. 11: 'Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten en evenzo van de vissen, zoveel zij wensten.' Dat is de kern van het verhaal en misschien gaat U al een licht op bij deze woorden. Want het brood nemen, danken en verdelen dat zijn precies dezelfde woorden die door alle evangelisten gebruikt worden bij de laatste maaltijd van Jezus met zijn discipelen, bij de instelling van het Avondmaal, de eucharistie. Alleen in het evangelie van Johannes ontbreekt het verhaal van Jezus' laatste maaltijd met zijn discipelen, maar het staat hier, in dit verhaal van de spijziging van de vijfduizend. En op de achtergrond mogen we de indringende en veelzeggende woorden horen: 'Neemt, eet, dit is mijn lichaam voor U'.
Want wat doet Jezus? Hij stelt niet alleen de broodvraag, maar hij stelt zichzelf midden in de broodvraag. Hij is er niet van buitenaf tegenaan blijven kijken, maar hij heeft die vraag, die levensvraag naar brood betrokken op zijn eigen bestaan, op zijn eigen lichaam. En zo kunnen we zeggen: Jezus is zelf het brood dat gegeven en gebroken wordt en dat rondgaat van hand tot hand, en zelf het woord dat rondgaat van mond tot mond. Het geheim van de broodvermenigvuldiging is gelegen in het delen van het brood en Pasen wordt het als het brood gebroken en gedeeld wordt.
Wij denken en zijn bang dat wie geeft en uitdeelt er minder, er armer van wordt. Maar het zou ook kunnen dat we er juist rijker van worden, dat we meer ontvangen dan we hadden. Het ligt er maar aan hoe de verhoudingen tussen de mensen, tussen de groepen en volken liggen. Niet per se gaat het welzijn van de één ten koste van de ander. Het leven van de een hoeft niet ten koste te gaan van het leven van de ander. En dat is geen mooie droom alleen, maar daarvan wordt iets zichtbaar en tastbaar als mensen offer-en dienstvaardig gaan leven. Niet bang om te kort te komen, niet graaiend en grijpend, niet alles naar zich toehalend, maar gaarne gevend en mededelend van wat ze ontvangen hebben.
Dar raakt de materialiteit van ons bestaan. De broodvraag is in de bijbel niet bijkomstig, maar daarin gaat het om het wezenlijke. In de broodvraag heeft Jezus zijn hele leven op het spel gezet. Nu is het wel waar dat de mens niet zal leven van brood alléén, van brood-op-zich; d.w.z. van brood dat op zichzelf blijft staan, dat niet gedeeld wordt, maar dat opgehoopt wordt bij de rijken en dat de armen onthouden wordt. Brood is waarachtig brood als het van hand tot hand gaat, als het spreekt van het leven in vrede. Dat kunnen we leren en ervaren bij de viering van het Heilig Avondmaal. Dan is het taal en teken van het goede mensenleven op aarde, ja van het ons beloofde eeuwige leven! De kerk is niet alleen een leerhuis voor het geweten, maar de kerk is ook een broodhuis, als een zinspeling, een eerste aanzet voor een nieuwe samenleving in gerechtigheid en vrede. Een voorpost en een voorsmaak van de ons beloofde en reeds begonnen toekomst.
Als het brood gedeeld wordt is er genoeg voor allen, ja dan vermenigvuldigt het zich zodat er nog óver is. Twaalf korven van het overschot worden er nog door de discipelen verzameld, nadat men gegeten had. Genoeg om nog een nieuw Israël te voeden!
Dit wonder geschiedt op de weg van Jezus, op weg naar Pasen. Wie in Hem gelooft en hem volgt in zijn spoor zal van dit wonder getuige zijn. Het zal voor ons betekenen dat we op die weg onszelf moeten geven, onszelf moeten inzetten als gemeente, als christenen, als mensen. We zullen niet alleen moeten rekenen met de harde cijfers en de harde feiten, maar we mogen in het waagstuk van geloof, hoop en liefde rekenen met verrassingen, met wonderen. Dat kan vanuit het grote wonder van de opstanding niet te veel gevraagd zijn.
AMEN
Het loont wellicht de moeite om het evangelie van deze zondag vers voor vers, woord voor woord, nog eens zorgvuldig met elkaar te lezen, 'opdat er niets verloren ga', van het brood niet, maar ook van het Woord niet. Want het woord is kostbaar, net als het brood dat duur betaald is. Dat zullen we nog zien.
Vs. 1: 'Daarna vertrok Jezus naar de overzijde van de zee van Tiberias in Galiléa.' Nu hoeven we aan zo'n inleidend zinnetje geen overdreven waarde te hechten, maar toch moeten we weten dat de bijbelschrijvers uiterst zorgvuldig met de woorden omgaan. Ze laten niets aan het toeval over. Ze zeggen de dingen niet zomaar. Jezus vertrekt naar de overzijde van de zee en de zee is een beeld van de wereld in haar ongewisheid en het water betekent vaak het water van dood en ondergang. We beluisteren in dit eerste zinnetje een toespeling op Jezus' dóópgang, op zijn kruisgang. Het geeft de samenhang aan waarin we het komende verhaal moet horen. Het is a.h.w. 'het kopje' boven het verhaal. Want het verhaal van de broodvermenigvuldiging is niet zomaar een verhaal en de wonderen vinden maar niet lukraak plaats, maar ze zijn nauw verbonden met de weg die Jezus gaat. Het zijn tekenen, illustraties van de vruchtbaarheid van zijn weg, van zijn offergang, zijn kruisweg en in alle wonderen die Jezus verricht breekt er iets van Pasen door. 'Klein-pasen' heet deze zondag ook wel in de traditie van de kerk.
Vs. 2: 'En hem volgde een grote schare, omdat zij de tekenen zagen, die hij aan zieken verrichtte.' Naar we mogen aannemen 'een schare die de wet niet kent'. Wat weten zij van het rechte geloof of van wat mag en niet mag. Dit arme volk is te arm om toe te komen aan het leren van de Wet en vaak zitten ze zo gevangen in hun dagelijkse noden dat ze geen kant uit kunnen. Als ze de Wet al kenden zouden ze er zich onmogelijk aan kunnen houden. Maar - zegt de tekst - ze hebben de tekenen gezien van zieken die genezen werden, tekenen van het vrederijk waarin de mens waarlijk zichzelf mag zijn. Daarom volgen ze Jezus. Is dat een verkeerd motief? Nu, daarover wordt ons geen oordeel gevraagd. Jezus is er de mensen ten goede. Hij is gekomen tot een zegen voor de schare, de massa, de veel-te-velen. Niet alleen voor het godsvolk, de wetsgetrouwen, de gemeente, want zijn ontfermimg strekt zich verder uit dan de kring der gelovigen. Royaal overschrijdt zijn goedgunstigheid de grenzen van de gemeente en daarover kan de gemeente van deze Heer zich alleen maar verheugen met grote vreugde, met liederen zonder tal.
Vs. 3: 'En Jezus ging de berg op en zat daar neder met zijn discipelen.' De berg doet ons altijd denken aan de berg Sinaï. De berg van de Wet of liever van de levenswoorden, de opwekkings-en bevrijdingswoorden. Op de berg gezeten leert Jezus zijn discipelen, als een joodse rabbi die de aan Israël geschonken levenswoorden uitlegt. We verwachten nu dat Jezus zijn mond zal openen en de hem gevolgde schare zal leren wat waarachtig leven is, wat echt mens-zijn is. Want daar gaat het om in de Wet.
Maar dat gebeurt niet. Er gaat wat anders gebeuren. Of toch niet wat anders?! Komt er nu brood in plaats van Woord? Maar dat is geen tegenstelling. Dat is in Jezus Messias één. Hij is woord en brood in enen. Wat hier komt is brood als woord, sprekend brood, sprekend van het goede, gezegende leven, taal en teken van de goede schepping. Woord en brood staan niet tegenover elkaar, staan zelfs niet náást elkaar, maar ze liggen in elkaar. Het brood, als het echt brood is, spréékt en het Woord, als het geen loos woord is, voedt, versterkt het hart.
Dan is er plotseling die broodvraag uit de mond van Jezus zelf: 'Waar zullen wij broden kopen, opdat dezen zullen eten?' (vs. 5) Jezus stelt die vraag aan Filippus 'om hem te beproeven' (staat er), om hem te testen. Filippus antwoordt: 'Tweehonderd schellingen is voor dezen niet genoeg, als ieder een kleine hoeveelheid zal krijgen'. Als we gaan rekenen is er een wanverhouding tussen het weinige geld en de vele mensen. Al rekenend lopen we op tegen een grens, een onontkoombare grens. 'Niet genoeg', zegt Filippus. Daarmee lijkt de kous af. De zaak wordt daarmee teruggebracht tot de duidelijkheid van de rekensom, tot de getallen die er niet om liegen.
Nu is rekenen geen slechte zaak. Zeker bij de broodvraag moet er ook gerekend worden. De Heilige Geest is een liefhebber van het gezonde verstand en verheugt zich over de waarheid dat twee maal twee vier is! De christelijke liefde sluit de rekenkunde niet uit en nalatigheid in deze staat vaak gelijk met gebrek aan verantwoordelijkheid. Maar rekenen alleen heeft ook zijn bedenkelijke kanten. De rekensom becijfert onze onmacht en kan o zo gemakkelijk een aanleiding zijn om alle fantasie en vindingrijkheid te laten varen. De broodvraag stellen, de problemen benoemen is één ding - niet onbelangrijk! -, maar daarmee zijn we er nog niet. Zo blijf je er tegenaan kijken.
Vss. 8 en 9: 'En Andreas, de broeder van Simon Petrus, zei tot hem: hier is een jongen, die vijf gerstebroden en twee vissen heeft, maar wat betekent dat voor zo velen?' Daar is nog een discipel, die zich blind staart op het weinige, op het duidelijke tekort. Hij lijkt bevangen in de ideologie van de zogenaamde 'harde cijfers'. Zijn nuchtere berekening brengt hem aan het eind van zijn Latijn.
Nu moeten we goed zien dat dit weinige door Jezus niet met een hooghartig gebaar terzijde wordt geschoven. Die vijf broden en die twee vissen en ook dat jongetje dat ze aanbiedt vormen het uitgangspunt van het wonder dat Jezus gaat verrichten. Het weinige is niet niets. De vraag is: hoe gaan we ermee om? Met ons ene talent, met onze beperkte mogelijkheden. Met onze ouderdom, met onze handicap. Er liggen misschien nog verrassende mogelijkheden in besloten.
vs. 10: 'Nu was er veel gras op die plaats'. Dat gras in dat tussenzinnetje is een mooi trekje in het verhaal. Ook Mattheüs en Marcus vermelden dat gras. Marcus heeft zelfs 'groen gras', lentegras! Het geurt er naar de nieuwe aarde en groen is de kleur van de hoop. Het is hier al een beetje Pasen!
Vs. 11: 'Jezus dan nam de broden, dankte en verdeelde ze onder hen, die daar zaten en evenzo van de vissen, zoveel zij wensten.' Dat is de kern van het verhaal en misschien gaat U al een licht op bij deze woorden. Want het brood nemen, danken en verdelen dat zijn precies dezelfde woorden die door alle evangelisten gebruikt worden bij de laatste maaltijd van Jezus met zijn discipelen, bij de instelling van het Avondmaal, de eucharistie. Alleen in het evangelie van Johannes ontbreekt het verhaal van Jezus' laatste maaltijd met zijn discipelen, maar het staat hier, in dit verhaal van de spijziging van de vijfduizend. En op de achtergrond mogen we de indringende en veelzeggende woorden horen: 'Neemt, eet, dit is mijn lichaam voor U'.
Want wat doet Jezus? Hij stelt niet alleen de broodvraag, maar hij stelt zichzelf midden in de broodvraag. Hij is er niet van buitenaf tegenaan blijven kijken, maar hij heeft die vraag, die levensvraag naar brood betrokken op zijn eigen bestaan, op zijn eigen lichaam. En zo kunnen we zeggen: Jezus is zelf het brood dat gegeven en gebroken wordt en dat rondgaat van hand tot hand, en zelf het woord dat rondgaat van mond tot mond. Het geheim van de broodvermenigvuldiging is gelegen in het delen van het brood en Pasen wordt het als het brood gebroken en gedeeld wordt.
Wij denken en zijn bang dat wie geeft en uitdeelt er minder, er armer van wordt. Maar het zou ook kunnen dat we er juist rijker van worden, dat we meer ontvangen dan we hadden. Het ligt er maar aan hoe de verhoudingen tussen de mensen, tussen de groepen en volken liggen. Niet per se gaat het welzijn van de één ten koste van de ander. Het leven van de een hoeft niet ten koste te gaan van het leven van de ander. En dat is geen mooie droom alleen, maar daarvan wordt iets zichtbaar en tastbaar als mensen offer-en dienstvaardig gaan leven. Niet bang om te kort te komen, niet graaiend en grijpend, niet alles naar zich toehalend, maar gaarne gevend en mededelend van wat ze ontvangen hebben.
Dar raakt de materialiteit van ons bestaan. De broodvraag is in de bijbel niet bijkomstig, maar daarin gaat het om het wezenlijke. In de broodvraag heeft Jezus zijn hele leven op het spel gezet. Nu is het wel waar dat de mens niet zal leven van brood alléén, van brood-op-zich; d.w.z. van brood dat op zichzelf blijft staan, dat niet gedeeld wordt, maar dat opgehoopt wordt bij de rijken en dat de armen onthouden wordt. Brood is waarachtig brood als het van hand tot hand gaat, als het spreekt van het leven in vrede. Dat kunnen we leren en ervaren bij de viering van het Heilig Avondmaal. Dan is het taal en teken van het goede mensenleven op aarde, ja van het ons beloofde eeuwige leven! De kerk is niet alleen een leerhuis voor het geweten, maar de kerk is ook een broodhuis, als een zinspeling, een eerste aanzet voor een nieuwe samenleving in gerechtigheid en vrede. Een voorpost en een voorsmaak van de ons beloofde en reeds begonnen toekomst.
Als het brood gedeeld wordt is er genoeg voor allen, ja dan vermenigvuldigt het zich zodat er nog óver is. Twaalf korven van het overschot worden er nog door de discipelen verzameld, nadat men gegeten had. Genoeg om nog een nieuw Israël te voeden!
Dit wonder geschiedt op de weg van Jezus, op weg naar Pasen. Wie in Hem gelooft en hem volgt in zijn spoor zal van dit wonder getuige zijn. Het zal voor ons betekenen dat we op die weg onszelf moeten geven, onszelf moeten inzetten als gemeente, als christenen, als mensen. We zullen niet alleen moeten rekenen met de harde cijfers en de harde feiten, maar we mogen in het waagstuk van geloof, hoop en liefde rekenen met verrassingen, met wonderen. Dat kan vanuit het grote wonder van de opstanding niet te veel gevraagd zijn.
AMEN